vnw psv, bzv, awv, vrv, betrekkelijk 2V

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Voorlezen
  • Herhalen samengestelde zinnen en werkwoordstijden
  • Je leert wat een wederkerend en wederkerig voornaamwoord is.
  • Je leert wat een vragend voornaamwoord is
  • Je leert wat een betrekkelijk voornaamwoord is

Afsluiten met Kahoot

Slide 2 - Tekstslide

so taalkundig woensdag 5 oktober
so taalkundig woe 5 okt zie Magister
h 1 blz. 30 wederkerend en wederkerig vnw (vandaag)
h 2 blz. 60 werkwoordstijden
h 4 blz. 118 samengestelde zin (herhalen)
h 4 blz. 120 voegwoord
h 5 blz. 150 zww/hww/kww
h 6 blz. 180 betrekkelijk vnw. (vandaag)
Oefenen via Nieuw Nederlands digitaal: de brug-grammatica woordsoorten
bij de aangegeven hoofdstukken en de genoemde woordsoorten

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling
deurrij
middenrij
raamrij
Wat wordt bedoeld met een nevenschikkend voegwoord?
Hoe weet je dat een zin een samengestelde zin is?
Maak een zin met daarin de o.v.t.
Wat weet je nog van het vragend vnw.?
Maak een zin met daarin de o.t.t.
Zoek psv en bzv:
Hij heeft die jas van jou aan.
Maak een zin met daarin de v.v.t.
Wat is het verschil tussen een hww en kww?
Hoeveel hww's kunnen er in 1 zin staan?

Slide 4 - Tekstslide

Bestudeer nu zelf
De drie rijen naast elkaar aan de deurkant bestuderen via Classroom:
bzv/psv/vrv/awv


Maak bij elk voornaamwoord een eigen zin
De drie rijen naast elkaar aan de raamkant bestuderen via Classroom:
wederkerend/wederkerig/be-trekkelijk vnw.

Maak bij elk voornaamwoord een eigen zin
rij 1-rij 4/rij 2- rij 5/ rij 3- rij 6: leg aan elkaar uit

Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
  • Personen/dingen
  • Twee rijtjes:
  •   komt voor als onderwerp (ik, jij,hij etc.)
  •   komt voor als lijd.vw./meew. vw. (mij, jou, hem etc.)
  • Wil je weten of je te maken hebt met een psv: vervang door een eigen naam.
  • Van wie is iets.
  • Staat meteen voor zelfst. nw.
  • Kan zelfstandig voorkomen. Bijv.:de MIJNE.
  • Vervang door MIJN

Slide 6 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
  • Vraagt naar personen/dingen
  • Wie/wat/welk/wat voor
  • Staan aanbegin van een zin
  • Of soms middenin een zin
  • Waarom/wanneer etc.=bijwoorden
  • bijv.: Wie weet het antwoord?
  • bijv.: Weet jij met wie ik heb gesproken?
  • Wijst direct naar persoon/ding
  • Die/dit/dat/deze (zulke)
  • Staat voor zelfst.nw.
  • Kan zelfstandig voorkomen
  • bijv.: Dit meisjes
  • bijv. Deze boeken

Slide 7 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerig voornaamwoord
  • Wederkerende werkwoorden bestaan uit het werkwoord met ZICH.
  • Vervoeg je dat werkwoord dat past het ZICH zich aan aan het onderwerp.
  • Zich wassen=wederkerend ww.
  • Ik was ME=wederkerend vnw.
  • Jij wast JE= wederkerend vnw. 
  • Er is maar 1 wederkerig vnw.:
     ELKAAR

  • Zij zien ELKAAR elke dag.

Slide 8 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord staat meestal meteen achter het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst.
die (de woorden), dat (het woorden), wie, wat
Het woord waarnaar het betr. vnw. verwijst, noem je een antecedent.
De jongen, die daar loopt.
Betrekkelijk voornaamwoord
die
jongen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link