1G herhaling

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Guten Morgen 

Planning

Herhaling van Schritt 9 t/m 16

woordjes/zinnen

+

Grammatica

"Das kostet 13,09 euro"
Schrijf het prijs in woorden

"Eine Flasche Cola kostet 2,21 Euro"
Schrijf het prijs in woorden

haben

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

hast

hat

haben

habt

haben

het werkwoord sein  

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

sind

seid

sind

sein

sein

het werkwoord wohnen

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

wohne

wohnst

wohnt

wohnen

wohnt

wohnen

Kan ik u helpen?
Vertaal de zin naar het Duits

Hoeveel kosten de blikjes cola?
Vertaal de zin naar het Duits

Welches Obst ist im Angebot?
Vertaal de zin naar het Nederlands

Wel lidwoord hebben maanden
Bijvoorbeeld: ...... Januar

1. der
2. die
3. das

Lidwoorden

"Der" is een ............ lidwoord

"Die" is een .............. lidwoord

"Das" is een ............... lidwoord

Bepaalde + onbepaalde lidwoorden

Wat is het bepaalde lidwoord bij:
... Lehrer

1. der
2. die
3. das

wat is het bepaald lidwoord als een zelfstandig naamwoord onzijdig is?

1. der
2. die
3. das

Voor welk woord gebruik je het bepaald lidwoord die?

1. Frau
2. Brief
3. Pferd
4. Buch

wat is het bepaald lidwoord als een zelfstandig naamwoord in meervoud staat?

1. der
2. die
3. das

Voor welk woord gebruik je het bepaald lidwoord der?

1. Katze
2. Mann
3. Haus
4. Kind

die "Banane" = de banaan
welk onbepaald lidwoord past voor "Banane"

1. ein
2. eine
3. einen
4. kein

das "Brötchen" = het broodje
welk onbepaald lidwoord past voor "Brötchen"

1. ein
2. eine
3. einen
4. kein

der "Apfel" = de appel
welk onbepaald lidwoord past voor "Apfel"

1. ein
2. eine
3. einen
4. kein

Wat is het verschil tussen:
Der Bruder - Die Brüder

De broers en zussen

1. Die Schwester
2. Die Eltern
3. die Geschwister
4. Die Großeltern

Sleep de Duitse woorden naar de juiste kleuren.

gelb

blau

schwarz

grau

rot

grün

weiß

orange

rosa

braun

Vraagwoorden

Vraagwoorden: welk woord past in de zin?

... wohnst du?

1. Wer
2. Wo
3. Wie
4. Wie lange

Vraagwoorden: welk woord past in de zin?

... möchten Sie trinken?

1. Wie
2. Wer
3. Was
4. Warum

Verbind de Nederlandse en Duitse vraagwoorden met elkaar

wie

wo

wer

was

wann

hoe

waar

wie

wat

wanneer

Verbind de Nederlandse en Duitse vraagwoorden met elkaar

wohin

woher

warum

welche

wie viel

waarheen

waarvandaan

waarom

welk/welke

hoeveel

Wat vind je nog lastig?

1. vraagwoorden
2. hoofdletters
3. persoonlijke vnw
4. werkwoord haben