Oefenen met tekstverbanden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Tekstverbanden

De leerlingen leren extra goed om hun gemiddelde op te halen.

1. oorzakelijk verband
2. doel-middel verband
3. redengevend verband
4. opsommend verband

Ik doe dat niet: ten eerste is mijn gemiddelde al voldoende, ten tweede heb ik er geen tijd voor.

1. redengevend verband
2. oorzakelijk verband
3. opsommend verband
4. chronologisch verband

Gelukkig gaat de toets niet door, de docent is immers ziek.

1. redengevend verband
2. voorwaardelijk verband
3. toelichtend verband
4. concluderend verband

De docent wil mij pas beoordelen wanneer het werkstuk helemaal af is.

1. toelichtend verband
2. tegenstellend verband
3. chronologisch verband
4. voorwaardelijk verband

Ik was op tijd op school, hoewel het erg glad was.

1. redengevend verband
2. doel-middel verband
3. tegenstellend verband
4. concluderend verband

Oorzakelijk verband

Benoem in de volgende zin:        

- de oorzaak

- het gevolg

- het signaalwoord

De vele auto's op de snelweg veroorzaken een hoop luchtverontreiniging. Hierdoor gaan jaarlijks ca. 4500 mensen eerder dood.

Toelichtend verband

Benoem in de volgende zin:        

- de toelichting

- wat er wordt toegelicht

- het signaalwoord

De huizenmarkt zit in het slop, dat wil zeggen dat er weinig huizen worden verkocht op dit moment.

Doel-middel verband

Benoem in de volgende zin:        

- het doel (wat wil ik bereiken)  

- het middel (hoe bereik je dat?)

- het signaalwoord

Mijn zoon moet leren met geld om te gaan. Daarom geven we hem kledinggeld, waarvan hij zelf zijn kleren moet kopen. Van zijn opa en oma krijgt hij soms 'spaargeld'. Dat moet hij dus op zijn rekening zetten voor later.

Hoewel hij arm is, leidt hij een heel gelukkig leven.

1. oorzakelijk verband
2. doel-middel verband
3. redengevend verband
4. tegenstellend verband

Om te beginnen vind ik dit boek erg vervelend om te lezen. Verder zou ik graag een ander thema willen kiezen.

1. opsommend verband
2. doel-middel verband
3. redengevend verband
4. tegenstellend verband

Als ik naar school ga, moet ik eerst met de metro, dan met de bus en vervolgens nog fietsen.

1. opsommend verband
2. doel-middel verband
3. chronologisch verband
4. tegenstellend verband

In Nederland zijn de snelwegen overvol. Hetzelfde zie je in alle Europese landen.

1. opsommend verband
2. vergelijkend verband
3. chronologisch verband
4. tegenstellend verband

Ik heb besloten om beter mijn best te gaan doen, omdat ik anders niet over ga.

1. oorzakelijk verband
2. vergelijkend verband
3. redengevend verband
4. tegenstellend verband

Hoewel An van kamperen houdt, gaat ze dit jaar niet mee naar de camping.

1. oorzakelijk verband
2. vergelijkend verband
3. redengevend verband
4. toegevend verband

Als je mij vijf euro geeft, dan wil ik je huiswerk wel maken.

1. voorwaardelijk verband
2. vergelijkend verband
3. redengevend verband
4. toegevend verband