Periode 4 redekundig ontleden + extra bij bep
1 / 39
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Welke manieren weet jij om de persoonsvorm te vinden?
Slide 5 - Open vraag
Wat is de pv in deze zin?
Afgelopen zaterdag was de Open Dag.
A
Afgelopen zaterdag
B
was
C
de
D
Open Dag
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de pv in deze zin?
Hoe voel je je?
Hoe voel je je?
A
Je (1)
B
Je (2)
C
voel
D
hoe
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de pv in deze zin?
Wat is de hoogste berg ter wereld?
Wat is de hoogste berg ter wereld?
A
Wat
B
de hoogste berg
C
ter wereld
D
is
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Pablo doet mee aan een talentenjacht.
Pablo doet mee aan een talentenjacht.
A
Joris
B
doet
C
doet mee
D
aan een talentenjacht
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Welke mensen kijken er nou naar zo'n show?!
Welke mensen kijken er nou naar zo'n show?!
A
Welke
B
mensen
C
kijken
D
naar zo'n show
Slide 10 - Quizvraag
Hoe is een zin vaak opgebouwd?
A
1e woord = pv
2e woord = wg
B
1e woord = LV
2e woord = O
C
1e woord = pv
2e woord = O
D
1e woord = O
2e woord = PV
Slide 11 - Quizvraag
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie/Wat?
B
Wie/Wat + pv?
C
Wie/ Wat + wg?
D
Wie/Wat + wg + o?
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Femke geeft de microfoon terug aan de presentator.
Femke geeft de microfoon terug aan de presentator.
A
Joris
B
geeft terug
C
de microfoon
D
aan de presentator
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
De jury geeft Joris commentaar op zijn optreden.
De jury geeft Joris commentaar op zijn optreden.
A
De jury
B
commentaar
C
geeft
D
op zijn optreden
Slide 14 - Quizvraag
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
Aan/Voor wie + wg + o + lv?
B
Wie of wat + o?
C
Wie of wat + wg?
D
Wie of wat + wg +o?
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
geeft
C
het ingevulde proefwerk
D
geeft terug
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
geeft
C
het ingevulde proefwerk
D
aan de juf
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
geeft terug
C
het ingevulde proefwerk
D
aan de juf
Slide 18 - Quizvraag
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
Aan wie / Voor wie + wg?
B
Wie of wat + wg + o?
C
Wie of wat + wg + o + lv
D
Aan wie / Voor wie + wg + o + lv?
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
aan de juf
C
het ingevulde proefwerk
D
geeft
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
De jury geeft Amadi commentaar op zijn optreden.
De jury geeft Amadi commentaar op zijn optreden.
A
De jury
B
Joris
C
commentaar
D
geeft
Slide 21 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Wat is jouw lievelingseten?
Wat is jouw lievelingseten?
A
Wat
B
is
C
jouw
D
lievelingseten
Slide 22 - Quizvraag
Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
Slide 23 - Open vraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Waarom gooi jij dat glas nou om?
Waarom gooi jij dat glas nou om?
A
gooi
B
jij
C
dat glas
D
gooi om
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin:
Waarom gooi jij dat glas nou om?
Waarom gooi jij dat glas nou om?
Slide 25 - Open vraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
De visser haalt de vis van het haakje.
De visser haalt de vis van het haakje.
A
De visser
B
haalt
C
de vis
D
van het haakje
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
De visser geeft de vis aan de visboer.
De visser geeft de vis aan de visboer.
A
De visser
B
geeft
C
de vis
D
aan de visboer
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Video
Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.
Slide 30 - Quizvraag
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
Noteer de twee bijwoordelijke bepalingen.
Slide 31 - Open vraag
De leerlingen hebben grammatica goed begrepen vandaag.
Noteer de twee bijwoordelijke bepalingen.
Slide 32 - Open vraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Hangjongeren
hebben
de burgemeester
veel problemen
bezorgd
afgelopen zomer.
Slide 33 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.
Slide 34 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De oude vrouw
gaf
natuurlijk
een fooi
aan de vriendelijke ober.
Slide 35 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedkeurd.
