2kgt 5.7 Grammatica deel 1

5.7 Bijwoordelijke bepaling
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

5.7 Bijwoordelijke bepaling

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Je herhaalt de geleerde zinsdelen;
je leert de bijwoordelijke bepaling herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

opfrissen
Ontleden betekent: iets in stukjes verdelen en ieder
stuk een naam geven.

Bij grammatica zinsdelen, verdeel je een zin in zinsdelen.
 

Slide 3 - Tekstslide

De zin verdelen
Zinsdelen kunnen uit één of meerdere woorden bestaan.

Om zinsdelen te vinden,
hussel je de zin door elkaar.

Alles wat vóór de persoonsvorm
staat of kan staan is één zinsdeel.

Slide 4 - Tekstslide

Overzicht theorie grammatica zinsdelen
PV (persoonsvorm)                       Doe de tijdproef (het woord dat verandert is de PV). (checken                                                                            door een vraagzin te maken)

WG (werkwoordelijk gezegde)    Alle werkwoorden in de zin achter elkaar. Als er ‘te’ bij een
                                                                   werkwoord staat, hoort dit ook bij het WG. 
                                                                  (voorbeeld: Jan ligt te slapen > WG = ligt te slapen)
O (onderwerp)                                   Wie/Wat + WG?
LV (lijdend voorwerp)                      Wat (soms wie)  + WG + OW?
MW (meewerkend voorwerp)      AAN (voor) wie/wat + WG + OW + LV ?
Je moet de zinsdelen in een zin kunnen benoemen!

Slide 5 - Tekstslide

Herhalingsvraag.
Wat is de pv?

Afgelopen zaterdag was de Open Dag.
A
Afgelopen zaterdag
B
was
C
de
D
Open Dag

Slide 6 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is de pv?

Hoe voel je je?
A
Je (1)
B
Je (2)
C
voel
D
hoe

Slide 7 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is de pv?

Wat is de hoogste berg ter wereld?
A
Wat
B
de hoogste berg
C
ter wereld
D
is

Slide 8 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is het onderwerp?

Joris doet mee aan een talentenjacht.
A
Joris
B
doet
C
doet mee
D
aan een talentenjacht

Slide 9 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is het onderwerp?

Welke mensen kijken er nou naar zo'n show?!
A
Welke
B
mensen
C
kijken
D
naar zo'n show

Slide 10 - Quizvraag


Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie/Wat?
B
Wie/Wat + pv?
C
Wie/ Wat + wg?
D
Wie/Wat + wg + o?

Slide 11 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is het lijdend voorwerp?

Joris geeft de microfoon terug aan de presentator.
A
Joris
B
geeft terug
C
de microfoon
D
aan de presentator

Slide 12 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is het lijdend voorwerp?

De jury geeft Joris commentaar op zijn optreden.
A
De jury
B
commentaar
C
geeft
D
op zijn optreden

Slide 13 - Quizvraag

Herhalingsvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie of wat?
B
Wie of wat + o?
C
Wie of wat + wg?
D
Wie of wat + wg +o?

Slide 14 - Quizvraag

Herhalingsvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
geeft
C
het ingevulde proefwerk
D
geeft terug

Slide 15 - Quizvraag

Herhalingsvraag
Wat is het onderwerp?

Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
geeft
C
het ingevulde proefwerk
D
aan de juf

Slide 16 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is het lijdend voorwerp?

Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
geeft terug
C
het ingevulde proefwerk
D
aan de juf

Slide 17 - Quizvraag

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
Aan wie / Voor wie + wg?
B
Wie of wat + wg + o?
C
Wie of wat + wg + o + lv
D
Aan wie / Voor wie + wg + o + lv?

Slide 18 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Benoem het meewerkend voorwerp.

Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
aan de juf
C
het ingevulde proefwerk
D
geeft

Slide 19 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is het meewerkend voorwerp?

De jury geeft Joris commentaar op zijn optreden.
A
De jury
B
Joris
C
commentaar
D
geeft

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Wat is jouw lievelingseten?
A
Wat
B
is
C
jouw
D
lievelingseten

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Waarom gooi jij dat glas nou om?
A
gooi
B
jij
C
dat glas
D
gooi om

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin:

Waarom gooi jij dat glas nou om?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?

De visser haalt de vis van het haakje.
A
De visser
B
haalt
C
de vis
D
van het haakje

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

De visser geeft de vis aan de visboer.
A
De visser
B
geeft
C
de vis
D
aan de visboer

Slide 25 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling
Tot zover de herhaling van de zinsdelen. Op de volgende slide vind je de uitleg van het nieuwe zinsdeel: de bijwoordelijke bepaling.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepalingen (bwb)
geven informatie over het werkwoordelijk gezegde of over de hele zin. Ze geven antwoord op een vraag. Bijvoorbeeld:
Waar?
Waarom?
Hoe?
Waarmee?

Slide 28 - Tekstslide

Als je een zin ontleed, zoek je de pv, het onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. De zinsdelen die je overhoudt, zijn bijwoordelijke bepalingen.

Slide 29 - Tekstslide

Voorbeeld:
Tijdens de wedstrijd / heeft / Luuk / zijn enkel / lelijk / verzwikt. 
pv = heeft
wg = heeft verzwikt
o   = Luuk
lv  = zijn enkel
Wanneer heeft Luuk zijn enkel verzwikt? Tijdens de wedstrijd = bwb
Hoe heeft Luuk zijn enkel verzwikt? lelijk = bwb
         bwb                     wg       o          lv            bwb    wg
Tijdens de wedstrijd / heeft / Luuk/ zijn enkel / lelijk / verzwikt.

Slide 30 - Tekstslide

Soms is een bwb géén antwoord op een duidelijke vraag. Bijvoorbeeld bij de woorden niet, misschien, toch, gelukkig en hopelijk. Toch benoem je die ook als bijwoordelijke bepaling.

     bwb       wg       o              mw   bwb         lv
Gelukkig / gaf / mijn docent / mij / toch / een hoog cijfer!

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Volgorde van redekundig ontleden
1) Zoek de persoonsvorm
2) Zoek alle andere werkwoorden + pv = wg
3) Vraag wie/wat + wg = o
4) Vraag wie/wat + wg+o = lv
5)Vraag aan of voor wie/wat+ wg + o + lv = mw
6) bwb= stel een vraag met een W. NIET wie of wat.

Slide 33 - Tekstslide

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak. 
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Hangjongeren
hebben
de burgemeester
veel problemen
bezorgd
afgelopen zomer.

Slide 34 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 35 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De oude vrouw 
gaf 
natuurlijk
een fooi
aan de vriendelijke ober.

Slide 36 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedkeurd.

Slide 37 - Sleepvraag

Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.


Stefan wilde net vertrekken.
A
Stefan
B
wilde
C
net
D
vertrekken

Slide 38 - Quizvraag

Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.


Zijn vrienden wachtten in het centrum.
A
Zijn vrienden
B
wachtten
C
in het centrum

Slide 39 - Quizvraag

Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.


Op dat moment miste hij zijn koptelefoon.
A
Op dat moment
B
miste
C
hij
D
zijn koptelefoon

Slide 40 - Quizvraag

Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.


In welke tas zat dat ding toch?
A
in welke tas
B
zat
C
dat ding
D
toch

Slide 41 - Quizvraag

Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.


Overal liet hij hem slingeren.
A
overal
B
liet slingeren
C
hij
D
hem

Slide 42 - Quizvraag

Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.


Chagrijnig liep hij langs de spiegel.
A
chagrijnig
B
liep
C
hij
D
langs de spiegel

Slide 43 - Quizvraag

Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.


Vanaf zijn hoofd lachte zijn koptelefoon vrolijk naar hem.
A
vanaf zijn hoofd
B
lachte
C
vrolijk
D
naar hem

Slide 44 - Quizvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Vorige week
stal
de sluwe dief
midden in de nacht
mijn broers scooter.

Slide 45 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Gisteren
heeft
mijn oma
gelukkig
een nieuwe scooter
aan mijn broer
gegeven.

Slide 46 - Sleepvraag


Je hebt nu alle zinsdelen geoefend.

A
Ik begrijp het een beetje.
B
Ik begrijp het goed.

Slide 47 - Quizvraag

Volgende les
In 5.7 grammatica deel 2 ga je door met het oefenen van alle zinsdelen.

Tot ziens!

Slide 48 - Tekstslide