In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Met een ontkenning geef je aan dat iets...
A
wel zo is
B
niet zo is
C
misschien zo is
D
zo kan zijn
Slide 1 - Quizvraag
True or False Na een vorm van TO DO volgt het hele werkwoord zonder TO (he DOES not WORK- DOES he WORK)
A
True
B
False
Slide 2 - Quizvraag
True or False Om een ontkenning te maken met 'to be', plaats je 'not' achter de vorm van 'to be'. ( I AM not in love / He IS not nice )
A
True
B
False
Slide 3 - Quizvraag
True or False In het Engels heb je hulp nodig van het werkwoord TO DO als er HAS/HAVE GOT in de zin staat. (He HAS GOT a cool car. HAVE they GOT children?)
A
True
B
False
Slide 4 - Quizvraag
True or False In het Engels heb je hulp nodig van het werkwoord TO DO als er een hulpwerkwoord in de zin staat zoals will, shall, should, might etc. (Will he GO to France - He WILL not GO to France)
A
True
B
False
Slide 5 - Quizvraag
True or False Om een vraag te maken met 'to be', start je je vraag met de vorm van to be. ( AM I in love? / IS he nice? )
A
True
B
False
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de juiste ontkenning:
He has got a nice house.
A
He doesn't have a nice house.
B
He hasn't a nice house.
C
He hasn't got a nice house.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de juiste ontkenning:
She has a cat.
A
She hasn't got a cat.
B
She hasn't a cat.
C
She doesn't have a cat.
D
She doesn't has a cat.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de juiste ontkenning:
My mum likes cats.
A
My mum doesn't like cats.
B
My mum doesn't likes cats.
C
My mum liken't cats.
Slide 9 - Quizvraag
Zin
Ontkenning
He is tall.
I have a dog.
I have got a dog.
He has a car.
He has got a car.
He hasn't got a car.
He doesn't have a car.
He isn't tall.
I haven't got a dog.
I don't have a dog.
Slide 10 - Sleepvraag
Geef aan hoe goed je het maken van ontkenningen nu begrijpt:
Slide 11 - Poll
www.talenwijzer.com
Slide 12 - Link
Exercise
Bedenk vragen en antwoorden die bij elkaar passen. Je moet de woorden gebruiken die in het rood staan. Kijk goed naar het voorbeeld.