10-3: meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp
Lees de groene theorie op blz. 208. 
Markeer de belangrijke punten.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Meewerkend voorwerp
Lees de groene theorie op blz. 208. 
Markeer de belangrijke punten.

Slide 1 - Tekstslide

Doel:

  • Aan het eind van de les kun je het meewerkend voorwerp vinden in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp 
Geeft aan voor wie iets bestemd is 
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

Slide 3 - Tekstslide

De oma geeft haar kleinkind een cadeau.

Stel de vraag:
Aan wie/voor wie+ werkwoordelijk gezegde+onderwerp+lijdend voorwerp

Aan wie geeft de oma een cadeau?

Slide 4 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).


Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?

Slide 6 - Quizvraag

Als er geen meewerkend voorwerp is kan er wel een lijdend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Als er geen lijdend voorwerp is kan er wel een meewerkend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het mv?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de politie
B
toerist
C
vroeg
D
de weg

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
de jarige
B
zongen voor
C
zongen
D
alle aanwezigen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het mv?
Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille geven?
A
de winnaar
B
de oud-kampioen
C
zal
D
een medaille

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Zoek het meewerkend voorwerp!
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
voor haar vriend
B
zes rozen
C
haar vriend
D
voor Valentijnsdag

Slide 14 - Quizvraag

Zoek het meewerkend voorwerp.
De kleine jongen gaf de reus geen kans meer.
A
de kleine jongen
B
de reus
C
geen kans
D
er is geen meewerkend voorwerp

Slide 15 - Quizvraag

Wat is in de volgende zin het meewerkend voorwerp?
- de postbezorger overhandigde de klant de bestelling
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 16 - Quizvraag

Weet je dit nu en kun je dit nu?
Je weet wat een meewerkend voorwerp is 
Je kan een meewerkend voorwerp in de zin benoemen. 

Slide 17 - Tekstslide

Huiswerk/maken:
Blz. 208: opdracht 1 t/m 5.

(Naar volgende LessonUp)

Slide 18 - Tekstslide