Korstproducten

Korstproducten
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Koek en cakeMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Korstproducten

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Jij:
  • kan de functie van de verschillende grond- en hulpstoffen toelichten
  • kan verklaren wat het effect is van het vervangen van grond- en/of hulpstoffen op het eindproduct
  • kent en begrijpt het productieproces van korstproducten en kunt dit ook toelichten

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden
korstproducten

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de grondstoffen van korstdeeg?
A
Vetstof, bloem, suiker, water
B
Vetstof, bloem, ei, suiker
C
Vetstof, bloem, water
D
Vetstof, ei, bloem

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bloem
  • Zeeuwse bloem (zachte tarwe) vs tarwebloem (harde tarwe)
  • Waterbindend vermogen en verstijfselend vermogen
  • Ascorbinezuur

Slide 5 - Tekstslide

Elasticiteit wordt in een deeg vooral gevormd door het glutennetwerk.
  • Tarwebloem bevat relatief veel gluten en is dus zeer geschikt voor het maken van korstproducten. 
  • De eigenschappen die het bloem moet hebben voor het bereiden van korstdeeg is:
  1. Een hoog waterbindend vermogen
  2. Zetmeel met een hoog verstijfselend vermogen
Het hoge waterbindende vermogen zorgt voor goede rekbare en elastische gluten.

Zeeuwse bloem is niet geschikt voor de product van korstdeeg. Zeeuwse bloem bevat veel zacht tarwe dat veel water bevat. Daarnaast bevat het minder eiwitten van minder hoge kwaliteit.

Bloem voor korstdeeg mag
echter geen ascorbinezuur bevatten, omdat deze stof verkleuring geeft bij invriezen
Vetstof
  • Tussen het deeg
  • Plastisch
  • Vetfilm
  • Boter vs
     korstmargarine

Slide 6 - Tekstslide

plastisch: Dit betekent dat het goed te vervormen en verplaatsen moet zijn

Een vetfilm
  • houdt een deel van de smaak achter. 
  • Dit komt doordat een vet met een hoge smelttemperatuur, niet smelt bij de lichaamstemperatuur.
  • Hierdoor zullen de (in vet oplosbare) smaakstoffen niet vrijkomen.
  • Daarom mag van slechts enkele procenten van een vetstof het smeltpunt hoger zijn dan de gemiddelde lichaamstemperatuur.
De laatste grondstof is water. Wat is de juiste temperatuur van water en waarom?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hulpstoffen
  • Broodverbetermiddel
  • Eidooiers of eieren
  • Enzymen
  • Emulgatoren
  • Kleurstof (geel)
  • Melkpoeder
  • Sojabloem
  • Zetmeel
  • Zout

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deegbereiding
  • Twee halffabrikaten
  • Korstdeegzetten
               1. Hollandse methode
               2. Franse methode

Slide 9 - Tekstslide

twee halffabrikaten 
  1. De deegfase: het mengen en kneden van bloem, water en eventueel een deel van het vet tot een elastisch deeg;
  2. De vetfase: een plak vet of brokken vet van 2 cm  2 cm  2 cm.
Hollandse vs Franse methode
Aan de slag
  • Maak een overzicht van de verschillen tussen de Hollandse en de Franse methode
  • Benoem de drie belangrijkste verschillen
  • Geef de definitie van het begrip toeren


timer
7:00

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hollandse methode
Franse methode

Slide 11 - Tekstslide

Hollands:
Toeren doe je drie keer, elke keer onderbroken door rusten. Het gaat als volgt:
– uitrollen;
– vouwen ‘in vieren’;
– een kwartslag draaien;
– uitrollen;
– vouwen ‘in vieren’.

Alleen mengen

Frans:
Ga nu vier keer (handmatig) toeren, elke keer onderbroken door rusten, als volgt:
– uitrollen;
– vouwen ‘in drieën’;
– een kwartslag draaien;
– uitrollen;
– vouwen ‘in drieën’.

Mengen en kneden
Wat is één toer?

Slide 12 - Open vraag

Toeren betekent: een aantal keren uitrollen en vouwen. Door het uitrollen wordt het deeg langer en tegelijk dunner, doordat het wordt gerekt en gedrukt. Tussen het rekken en drukken moet er een goed evenwicht zijn; daarom moet het deeg in etappes worden uitgerold.

Uitrollen, opvouwen, kwartslag draaien, uitrollen en vouwen is één toer

Rusten van het deeg
  • Ontspanning glutenstrengen
  • Temperatuur
  • Luchtvochtigheid
  • Cysteïne

Slide 13 - Tekstslide

Ontspannen glutenstrengen --> soepeler deeg

Temperatuur afhankelijk van gebruikte vetstof

Cysteïne: is een reductiemiddel dat een reactie aangaat met gluten. Op deze
manier ontstaat minder krimp in het deeg
Uitsnijden
  • Scherp mes
  • Restanten van het deeg

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er met het deeg
tijdens het bakken?

Slide 15 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Bakken
  • Glutenvorming
  • Water
  • Vet (plakmiddel)
  • Skelet
  • Aroma vorming

Slide 16 - Tekstslide

  • Gluten: Geeft de deeglaagjes samenhang
  • Het water zet uit en verdampt: de deeglaagjes worden opgeblazen.
  • De vetstof smelt, waardoor de deeglaagjes los op elkaar komen te liggen
  • Bij 70 °C neemt zetmeel water op: eerst vrij water, daarna het water dat vrijkomt als de eiwitten gaan coaguleren.
  • Glutenstrengen coaguleren bij ongeveer 65 °C en laten dan water los. 
  • Ook worden ze steviger naarmate het vocht verdampt. Er ontstaat een soort skelet, waardoor het korstproduct niet meer kan inzakken. 
  • Zo verkrijgt het gebakken product volume. 
  • Pas als al het water is verdampt, zal de temperatuur stijgen tot boven 100 °C. In dat temperatuurgebied wordt aroma gevormd door karamellisatie en de Maillard-reactie
De baktemperatuur wordt bepaald door..................
Noem 3 factoren

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De appelflap is mooi gekleurd van de buitenkant. De binnenkant is echter nog niet gaar, wat ging er mis?
A
De oventemperatuur is te laag
B
De oventemperatuur is te hoog
C
De baktijd is te kort
D
De baktijd is te lang

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De appelflap is zwart van de buitenkant, de binnenkant is echter niet gaar. Wat ging er mis?
A
De oventemperatuur is te hoog
B
De baktijd is te lang
C
Er staan te veel producten in de oven
D
Er zit te veel suiker op de appelflap

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Snelkorst methode

  • Minder rustperiodes
  • Minder aantal toeren
  • Voorgevormde margarine met coating

Slide 20 - Tekstslide

Waardoor gaat deze methode nu eigenlijk sneller?
  • De vetstof wordt tijdens het droogmengen verkleind en verdeeld. Hierdoor kun je met een kleiner aantal toeren de vetstof in het deeg mengen, terwijl er toch een goede laagvorming ontstaat. 
  • Tijdens het droogmengen wordt een gedeelte van de tarwebloem door de vetstof gemengd. De ingesloten tarwebloem komt nu niet in aanraking met water, waardoor er geen gluten worden gevormd. Het deeg is slapper, dus minder elastisch en beter rekbaar. Zo is het mogelijk het deeg continu, zonder deegrust, te toeren.
Leerdoelen
Jij:
  • kan de functie van de verschillende grond- en hulpstoffen toelichten
  • kan verklaren wat het effect is van het vervangen van grond- en/of hulpstoffen op het eindproduct
  • kent en begrijpt het productieproces van korstproducten en kunt dit ook toelichten

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies