2TB VRIJDAG 10 APR. 2020 OOA

2TB VRIJDAG 10 APRIL OOA
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
neMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

2TB VRIJDAG 10 APRIL OOA

Slide 1 - Tekstslide

 DE VORIGE LES...les 2 Spelling H5.5
* heb je geleerd hoe wanneer je een trema en een apostrof moet gebruiken;
* heb je geoefend met de dicteewoorden van Spelling H5;
heb je opdr. 5-6-7-9-10 van Spelling H5.5 gemaakt.





Slide 2 - Tekstslide

 SPELLING H1.5 t/m 5.5
AAN HET EINDE VAN DEZE LES:
* ken je de regels van de PV in de tt en de VT;
* weet je hoe je een VD moet schrijven;
* weet je hoe je het VD als BN moet schrijven;
weet je hoe je het TD als BN moet schrijven;
* weet je wanneer je hoofdletters, aanhalingstekens, trema en apostrof moet gebruiken.





Slide 3 - Tekstslide

Wat heb je nodig?
- je leesboek (in Icecream);
- deze Lessonup (zie link in Magister);
- de opdrachten in CumLaude (Talentsite in CumLaude);
- eventueel je boek om theorie op te zoeken.

Slide 4 - Tekstslide

WAT GA JE DOEN?
We lezen eerst samen verder in Kil (we zijn gebleven op blz. 15 na de witregel).
OPEN DUS NU JE ICECREAM E-READER!

Slide 5 - Tekstslide

2T: 'Kil'        Mel Wallis de Vries

Slide 6 - Tekstslide

WAT MOET JE VERDER DOEN?
  • Je opent zometeen je eigen Lessonup.
  • Je neemt GECONCENTREERD alle theorie/filmpjes door die op de volgende pagina's in deze Lessonup staan.
  • Daarna ga je aan de slag met het huiswerk -> dit staat achter de pagina's met theorie/filmpjes.

Slide 7 - Tekstslide

SPELLING H1.5
WAT HEB JE IN H1.5 GELEERD?
* PV tegenwoordige tijd;
* leestekens: punt, komma, uitroepteken, vraagteken, aanhalingstekens.

Op de volgende pagina's volgt hierover nog wat uitleg!

Slide 8 - Tekstslide

Regels persoonsvorm

Kijk eerst goed of het woord de PV is. Alleen als het de PV is, gebruik je deze regels!!

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

LEESTEKENS: punt, komma,
        uitroepteken, vraagteken, aanhalingstekens
  • PUNT: aan het einde van een zin;
  • KOMMA: tussen 2 PV's + in een opsomming;
  • UITROEPTEKEN: na een uitroep of bevel;
  • VRAAGTEKEN: na een vraag;
  • AANHALINGSTEKENS: bij een citaat (iets wat iemand letterlijk zegt) of als je een woord extra aandacht wilt geven.

Slide 11 - Tekstslide

SPELLING H2.5
WAT HEB JE IN H2.5 GELEERD?
* PV verleden tijd;
* leestekens: dubbele punt.

Op de volgende pagina's volgt hierover nog wat uitleg!

Slide 12 - Tekstslide

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD
Bij de PV in de verleden tijd vraag je jezelf eerst het volgende af: heb ik te maken met een STERK of een ZWAK werkwoord?
STERKE WW.: deze ww. zijn zo sterk dat ze van klank veranderen -> je hoort hier hoe je het woord moet schrijven.
bijv. lopen - liep - liepen

Slide 13 - Tekstslide

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD
ZWAKKE WW.: gebruik bij zwakke ww. 'T eXKoFSCHiP!
Haal -en van het hele ww. af. Bekijk dan of de laatste letter in 't exkofschip zit.
JA -> ik-vorm + te(n)
NEE -> ik vorm + de(n)
Op de volgende pagina volgt hierover nog een filmpje! Let op: je krijgt hierbij ook alvast uitleg over het voltooid deelwoord!

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

LEESTEKENS: DUBBELE PUNT
Na een dubbele punt volgt een:
* opsomming;
* uitleg;
gedachte of
* citaat.

Zie hierna nog even een kort filmpje over de dubbele punt.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

SPELLING H3.5
WAT HEB JE IN H3.5 GELEERD?
* spelling van het voltooid deelwoord;
* spelling van het tegenwoordig deelwoord;
* hoofdletters.


Op de volgende pagina's volgt hierover nog wat uitleg!

Slide 18 - Tekstslide

VOLTOOID DEELWOORD
HOE SCHRIJF JE EEN VOLTOOID DEELWOORD?
* maak het woord langer en je hoort wat je moet schrijven       (-d, -t of -en);
* TWIJFEL JE? gebruik dan 'T KoFSCHiP -> dit werkt         
   hetzelfde als bij de PV in de verleden tijd!

Nog niet duidelijk? Kijk het filmpje uit H2.5 nog even terug!

Slide 19 - Tekstslide

TEGENWOORDIG DEELWOORD
Een tegenwoordig deelwoord geeft aan dat 'iets' tegelijkertijd met 'iets anders' gebeurt.
Bijv.: Hij rende lachend naar haar toe.
(Terwijl hij lachte, rende hij naar haar toe.)
lachend = TD

LET OP: je schrijft het TD als infinitief + d!

Slide 20 - Tekstslide

HOOFDLETTERS
Hoofdletters gebruik je:
* aan het begin van een zin;
* bij eigennamen (van personen, landen, straten,gebouwen enz.);
bij feestdagen (Pasen, Koningsdag enz.).


Slide 21 - Tekstslide

SPELLING H4.5
WAT HEB JE IN H4.5 GELEERD?
* het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord;
* het tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord;
* tussenletters in samenstellingen.


Op de volgende pagina's volgt hierover nog wat uitleg!

Slide 22 - Tekstslide

VOLTOOID DEELWOORD ALS BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je in principe altijd zo kort mogelijk. Eindigt een VD op een -d of -t? Dan schrijf je het VD als BN zo kort mogelijk.
bijv.: De pannenkoek is verbrand. -> de verbrande pannenkoek
         De foto is vergroot. -> de vergrote foto
LET OP: je schrijft alleen -dd of -tt als de uitspraak dit nodig heeft!
         De muur is gewit. -> de gewitte muur
Eindigt een VD op -en? Dan schrijf je het VD als BN precies hetzelfde!
bijv.: De vis is gevangen. -> de gevangen vis
         Het meisje is gekozen. -> het gekozen meisje
Zie ook blz. 151 in je boek!

Slide 23 - Tekstslide

TEGENWOORDIG DEELWOORD ALS BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Een tegenwoordig deelwoord geeft aan dat een handeling nog niet voltooid is. Je schrijft het door een -d achter het hele ww te zetten.

Ook het tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk. Houdt er wel rekening mee dat er soms een -e nodig is.
bijv.: een lachend kind... maar: de blaffende honden

LET OP: in het filmpje op de volgende pagina krijg je uitleg over de tussenletters in samenstellingen!

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

SPELLING H5.5
WAT HEB JE IN H5.5 GELEERD?
* spelling van de Engelse werkwoorden;
* het trema;
* de apostrof.

Waarschijnlijk weet je nog wel hoe dit zat, maar op de volgende pagina's volgt hierover nog wat uitleg!

Slide 26 - Tekstslide

TREMA " & APOSTROF '
EEN TREMA: gebruik je als
1. binnen één woord de klinkers botsen! Je verkomt zo dat je twee klinkers die niet bij elkaar horen, als één klank uitspreekt. 
bijv.: geïnformeerd, vacuüm
Let op: als klinkers geen leesprobleem geven, schrijf je geen trema!
kopieer, heftig
2. in het meervoud van ZN op -ee en -ie
bijv.: feeën, allergieën

Slide 27 - Tekstslide

TREMA " & APOSTROF '
APOSTROF: gebruik je als
1. één of meerdere letters zijn weggelaten
bijv.: 'm (= hem), 't (=het)
2. bij bezit eindigend op een sis-klank of -a, -i, -o, -u of -y (niet bij -e!)
bijv.: Max' hond, Annes verjaardag
3. na cijfers en afkortingen die je als losse letters uitspreekt
bijv.: SO'tje, vmbo'er

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag
- ALS JE OP DEZE PAGINA BENT AANGEKOMEN, KUN JE AAN HET WERK MET HET HUISWERK VOOR DINSDAG 14 APRIL:
 m. Test Jezelf Spelling van H1.5, 2.5 & 3.5 (let op: sommigen van jullie hebben hier al iets aangedaan!) Deze opdrachten maak je dus in CumLaude op de Talentsite!
In Magister zie je ook tot hoever je verder moet lezen in KIL!




Slide 29 - Tekstslide

Succes!

Slide 30 - Tekstslide