Levensloop hoofdstuk 4 het gezin

4 VWO, Levensloop Het gezin
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

4 VWO, Levensloop Het gezin

Slide 1 - Tekstslide

programma
  • introductie
  • uitleg lesstof
  • aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Kennen
De omschrijving van de volgende begrippen:
• stroomgrootheid
• voorraadgrootheid
• menselijk kapitaal
• verdiencapaciteit
• absoluut voordeel
• comparatief voordeel
• hypothecaire lening
• transactiekosten
• onroerende goederen
• onderpand
Kunnen
• voorbeelden geven van voorraadgrootheden en stroomgrootheden.
• de opofferingskosten bepalen bij de keuze tussen doorleren of meteen werken na het voortgezet onderwijs.
• de opofferingskosten bepalen bij de verdeling van taken in een huishouden.
• verklaren welke rol comparatieve en absolute voordelen kunnen spelen bij een taakverdeling.
• comparatieve en absolute voordelen vaststellen en hiermee berekeningen uitvoeren.
• de afweging tussen koop en huur analyseren.
• uitleggen dat een onderpand het risico voor de kredietgever verkleint.

Slide 3 - Tekstslide

Voorraad- en stroomgrootheid
  • Bij het boekhouden maken we onderscheid tussen voorraadgrootheden en stroomgrootheden. 
  • Een voorraadgrootheid laat zien wat de waarde van iets op een bepaald moment is. Deze staan op de balans. 
  • Een stroomgrootheid geeft de waardeverandering over een bepaalde periode weer. Deze staan op de resultatenrekening.  

Slide 4 - Tekstslide

Stroomgrootheden

De waarde van een stroomgrootheid meet je over een periode.

bijvoorbeeld: de omzet van een bedrijf in maart 2019

Slide 5 - Tekstslide

Voorraadgrootheid

Voorraadgrootheden meet je op een bepaald moment, dus bijvoorbeeld: je spaargeld op 12 maart 2019

Op de balans staan alleen maar voorraadgrootheden

Slide 6 - Tekstslide


hoe je tijd besteden?
  1.  betaald werk
  2. onbetaald werk (huiswerk, schoonmaken thuis, eten klaarmaken, vrijwilligers werk)
  3. vrije tijd/ slapen


Hoe maak je nu een keuze?

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel tijd besteed je aan betaald werk, onbetaald werk en vrije tijd?

Slide 8 - Open vraag

Waar houd jij rekening mee als je kiest tussen een baantje en je hobby?

Slide 9 - Open vraag

economen delen redenen als volgt in
  1. loon (en de stijging ervan)
  2. sociale normen (mogen vrouwen wel werken?)
  3. tijdsbeslag (hoeveel tijd kost het huishouden)

Slide 10 - Tekstslide

tijdsbelag wat valt je allemaal op en kun je het verklaren?

Slide 11 - Tekstslide

In Nederlandse gezinnen is het heel normaal dat zowel de man als de vrouw fulltime werkt
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

vrouwen verdienen per uur gemiddeld minder dan mannen, dit komt door:
A
vrouwen vaker laagbetaald werk doen
B
vrouwen werken vaak in deeltijd (en hebben hierdoor minder kans op promotie)
C
vrouwen werken minder of stoppen met werk als er kinderen komen
D
a, b en c zijn juist

Slide 13 - Quizvraag

de verdeling werk tussen man en vrouw
A
zal ook in de toekomst zo blijven
B
verandert want vrouwen worden steeds beter opgeleid
C
verandert want vrouwen gaan meer verdienen dan mannen
D
dat is niet duidelijk

Slide 14 - Quizvraag

Opa's en oma's die gestudeerd hebben

Slide 15 - Woordweb

comparatief voordeel
  • als je ergens relatief beter in bent dan iemand anders
  • als je meer verdient dan je partner dan gaat minst verdienende minder werken
  • je offert de minste inkomsten op

Slide 16 - Tekstslide

Kosten voordelen
2 landen; Nederland en Japan
2 producten produceren; voedsel en computers
voor de productie uitsluitend arbeid nodig is
Nederland heeft 2 mln. arbeidsuren en Japan 1 mln. arbeidsuren beschikbaar voor de productie

Slide 17 - Tekstslide

Schematisch

Slide 18 - Tekstslide

Welk land kan het goedkoopst produceren?
A
Japan
B
Nederland

Slide 19 - Quizvraag

Absoluut voordeel
Heeft een absoluut voordeel.
Ze kunnen het goedkoopst computers en voedsel produceren.

Slide 20 - Tekstslide

Opofferingskosten

Slide 21 - Tekstslide

Wat valt op?

Slide 22 - Open vraag

comparatieve kosten
De opofferingskosten om een computer te produceren zijn in Japan het laagst. De opofferingskosten om voedsel te produceren zijn het Nederland het laagste. De landen doen er verstandig aan om zich in deze producten te specialiseren. Op die manier wordt arbeid het meest efficiënt gebruikt.

Slide 23 - Tekstslide

Ruilen
De opofferingskosten om een computer te produceren zijn in Japan het laagst. 
De opofferingskosten om voedsel te produceren zijn het Nederland het laagste. De landen doen er verstandig aan om zich in deze producten te specialiseren. Op die manier wordt arbeid het meest efficiënt gebruikt.

Slide 24 - Tekstslide

Specialisatie leidt tot meer welvaart

Slide 25 - Tekstslide

Ruilverhouding
Wanneer de landen zich specialiseren, zullen ze natuurlijk computers en voedsel moeten gaan ruilen.
Aangezien in Nederland 1 eenheid voedsel 2 computers waard is
en in Japan 1 eenheid voedsel 4 computers waard is,
zal de ruilverhouding hier ergens tussen zitten. Waarschijnlijk zullen zij 1 eenheid voedsel tegen 3 computers gaan ruilen. Zo hebben beide landen voordeel van het specialiseren.

Slide 26 - Tekstslide

Wat moet er op de puntjes staan?
Een ruil gaat alleen door als de ....... lager is / zijn dan het wederzijds voordeel van de ruil.
A
prijs
B
verhoudingen in autarkie
C
transactiekosten
D
ruilverhouding

Slide 27 - Quizvraag

Huren of kopen?
De keuze om te huren of te kopen is een ingewikkelde. Zowel huren als kopen heeft voor- en nadelen.
Maar niet iedereen heeft een keuze. Als iemand geen vast inkomen heeft, is de kans klein dat de bank een hypotheek wil verstrekken. Kopen is dan vaak al geen mogelijkheid meer.

Slide 28 - Tekstslide

Te kort aan woningen
In Nederland heerst een tekort aan woningen. Daarom zijn woningen duur. 

Gemiddeld genomen zijn Nederlanders zo’n 35% van hun inkomen kwijt aan hun woning. Maar dat kan oplopen tot wel 55%.
In 2017 waren er in Nederland in totaal 7,7 miljoen woningen beschikbaar. Ruim de helft daarvan waren koopwoningen:

Slide 29 - Tekstslide

Sociale en vrije huursector worden van elkaar gescheiden door de zogenaamde liberalisatiegrens. Die lag in 2020 bij een maandhuur van € 737,14
Als de huur hoger ligt, gaat het per definitie om een woning in de vrije sector. Dit bedrag vormt trouwens ook de bovengrens om in 2020 voor huurtoeslag in aanmerking te komen.

Slide 30 - Tekstslide

Huren
Opzegging door de verhuurder kan maar in een aantal gevallen en loopt vrijwel altijd via de rechter. Een belangrijk voorbeeld van beëindiging van de huurovereenkomst is bij wanprestatie van de huurder.

Kleine reparaties zijn voor rekening van de huurder. Grote reparaties en groot onderhoud zijn voor rekening van de verhuurder.
Voorbeelden van groot onderhoud zijn:
buitenschilderwerk of de controle, reparatie en vervanging van een cv-ketel

De woning is eigendom van de verhuurder. De huurder mag kleine aanpassingen aan de woning doen om het eigen wooncomfort te verhogen.

Slide 31 - Tekstslide

Kopen
 Bij de verkoop van bestaande woningen wordt meestal k.k. (kosten koper) vermeld. 

Terwijl bij de verkoop van nieuwbouwhuizen meestal v.o.n. (vrij op naam) staat.
Vrij op naam houdt in dat de koper geen extra kosten bovenop de koopsom betaalt voor het overdragen van de woning. 
Het gaat daarbij om:

overdrachtsbelasting (meestal 2% van de koopsom)
en de notariskosten voor de leveringsakte en de inschrijving in het Kadaster.

Slide 32 - Tekstslide

Voordelen
Waarde stijging (meestal)
Hypotheekrenteaftrek

Slide 33 - Tekstslide

Wat betekent “het huis onder water staan”.

Slide 34 - Open vraag

Slide 35 - Tekstslide

Hypotheek
Een hypothecaire lening is een langlopende lening met een onroerend goed als onderpand.

Slide 36 - Tekstslide

Een bank wil graag zekerheid over de waarde van de woning voordat zij een hypotheek verstrekt.
Wie schakelen zij daarvoor in?
A
Taxateur
B
Makelaar
C
Hypotheekadviseur
D
Notaris

Slide 37 - Quizvraag

Onderpand
Het onderpand blijft eigendom van de lener.

 Wanneer de lener zijn betalingsverplichtingen niet nakomt, dan heeft de kredietverstrekker (bank) het recht om het onderpand te verkopen. 

Dat noemen we het recht van hypotheek. Met de verkoopopbrengst kan de lening worden afgelost. 

Slide 38 - Tekstslide

Hypotheeklasten
Per periode betaalt de lener rente en aflossing. We noemen dit ook wel de bruto hypotheeklasten.
Rente is het bedrag dat de lener moet betalen als prijs voor de schuld. Rente betalen maakt de schuld dus niet kleiner. Rente zijn de kosten voor het hebben van een lening.
Alleen door aflossen wordt de schuld kleiner. En hoe lager de schuld, hoe minder rente er daarna betaald moet worden.
In Nederland stimuleert de overheid het kopen van een eigen huis. De hypotheekrente is aftrekbaar is bij de aangifte van de inkomstenbelasting. Iemand met een hypotheekschuld betaalt daardoor minder belasting.
Niet alleen rente aftrekbaar. In het eerste jaar zijn ook veel bijkomende kosten, zoals de notariskosten of de taxatiekosten, aftrekbaar.

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Annuïteit
Een annuïteitenhypotheek heeft de volgende kenmerken:
tijdens de looptijd los je periodiek af;
de bruto maandlasten zijn elke maand hetzelfde;
de netto maandlasten stijgen langzaam, omdat het belastingvoordeel afneemt.

Slide 41 - Tekstslide

Wat is een annuïteit?
A
Een termijnbedrag bestaande uit rente en aflossing
B
Een eenmalig bedrag bestaande uit interest en aflossing
C
Een eenmalig bedrag bestaande uitgaven en kosten
D
Een termijnbedrag bestaande uit uitgaven en kosten.

Slide 42 - Quizvraag

Lineair
De kenmerken van een lineaire hypotheek zijn:
tijdens de looptijd los je elke maand hetzelfde bedrag af;
in het begin betaal je veel rente, aan het einde weinig;
zowel de bruto- als de netto hypotheeklasten dalen in de loop van de tijd.

Slide 43 - Tekstslide

Welke hypotheek is in totaal het goedkoopst?
A
Lineaire hypotheek
B
Annuïteiten hypotheek

Slide 44 - Quizvraag

slot

wat heb je geleerd?




Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video