Les 16 februari 2P
1 / 21
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Wat is een feit?
Slide 2 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is een mening?
Slide 3 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is een argument?
Slide 4 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Is de zin hieronder een feit of een mening?
"Graffiti maak je door met spuitbussen kunstwerken op openbare plekken te maken."
"Graffiti maak je door met spuitbussen kunstwerken op openbare plekken te maken."
A
feit
B
mening
Slide 5 - Quizvraag
Vraag is afkomstig van Nieuw Nederlands, 6e editie, 2 vmbo-kgt, H4 Lezen, opdracht 1.
Is de zin hieronder een feit of een mening?
"Je ziet graffiti vaak op muren van gebouwen in grote steden."
"Je ziet graffiti vaak op muren van gebouwen in grote steden."
A
feit
B
mening
Slide 6 - Quizvraag
Vraag is afkomstig van Nieuw Nederlands, 6e editie, 2 vmbo-kgt, H4 Lezen, opdracht 1.
Is de zin hieronder een feit of een mening?
"Ik vind dat graffiti echt bij een stad hoort."
"Ik vind dat graffiti echt bij een stad hoort."
A
feit
B
mening
Slide 7 - Quizvraag
Vraag is afkomstig van Nieuw Nederlands, 6e editie, 2 vmbo-kgt, H4 Lezen, opdracht 1.
Voorvoegsels
Slide 8 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Achtervoegsels
Slide 9 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
"Door het achtervoegsel kan de betekenis van het woord veranderen."
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat geeft het meewerkend voorwerp aan?
Slide 11 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
Slide 12 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is het meewerkend voorwerp van de onderstaande zin?
"Bram wil aan zijn vriendin een kettinkje geven."
"Bram wil aan zijn vriendin een kettinkje geven."
Slide 13 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
"Met wie verwijst naar een persoon."
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
"Naar een onzijdig zelfstandig naamwoord (het-woord) in het enkelvoud verwijs je met dat."
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
"De directeur was trots op zijn automuseum, dat/die veel bezoekers trok."
A
dat
B
die
Slide 16 - Quizvraag
Vraag uit Nieuw Nederlands, 6e editie, 2 vmbo-t/havo, Taalverzorging 2 - formuleren, opdracht 2.
"Natasja besteld/bestelt nieuwe fietsonderdelen online."
A
besteld
B
bestelt
Slide 17 - Quizvraag
Vraag uit Nieuw Nederlands, 6e editie, 2 vmbo-t/havo, Taalverzorging 3 - spelling, opdracht 3.
"Kylian heeft de brief in het Engels vertaald/vertaalt."
A
vertaald
B
vertaalt
Slide 18 - Quizvraag
Vraag uit Nieuw Nederlands, 6e editie, 2 vmbo-t/havo, Taalverzorging 3 - spelling, opdracht 3.
Slide 19 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 20 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 21 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
