H4 Voorbereiding op de toets

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
15 minuten lezen
Herhalen H4
Oefenen toets of oefentoets maken

Slide 3 - Tekstslide

Waar hebben we het over gehad?
Lezen - feiten, meningen en argumenten
Woordenschat - voor- en achtervoegsels
Taalverzorging - meewerkend voorwerp
Taalverzorging - verwijswoorden
Taalverzorging - lastige werkwoordsvormen


Slide 4 - Tekstslide

Lezen
Feiten, meningen en argumenten

Wat is wat?

Slide 5 - Tekstslide

Lezen
Feit: iets wat controleerbaar is

Mening: Iets wat iemand vindt en wat niet controleerbaar is

Argument: uitleg waarom iemand iets vindt. Soms te herkennen aan signaalwoorden want, omdat, namelijk en immers

Slide 6 - Tekstslide

Woordenschat
Voor- en achtervoegsels

Wat is dat ook alweer?

Slide 7 - Tekstslide

Woordenschat
Voorvoegsels


Achtervoegsels

anti- = tegen
ex- = niet meer
her- = weer, opnieuw
inter- = tussen
mini- = heel klein
mis- = verkeerd, fout
non- = niet, zonder
on- = niet
wan- = slecht, verkeerd
-aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -isch, -ing, -ig, -sel, -loos, -vol, -lijks.
+ woordenlijst

Slide 8 - Tekstslide

Taalverzorging
Meewerkend voorwerp

Hoe vinden we dat ook alweer?

Slide 9 - Tekstslide

Taalverzorging
Persoonsvorm: zin vragend maken/andere tijd zetten/meervoud of enkelvoud

Werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in de zin

Onderwerp: wie + wg (degene die de handeling (wg) uitvoert)

Lijdend voorwerp: wat + wg + ow

meewerkend voorwerp: aan wie/voor wie + wg + ow + lv

Slide 10 - Tekstslide

Taalverzorging
Verwijswoorden

Wanneer gebruiken we 'dit, dat, deze, die' en 'met wie, waarmee'?

Slide 11 - Tekstslide

Taalverzorging
Dit en dat = het woorden
Die en deze = de woorden
Met wie = naar personen
Waarmee = dieren en voorwerpen

Slide 12 - Tekstslide

Taalverzorging
Lastige werkwoordsvormen in de tegenwoordige tijd en in de voltooide tijd

Wat is het verschil tussen:
verstuurt en verstuurd

Slide 13 - Tekstslide

Taalverzorging
Tim verstuurt een bericht
Tim heeft een bericht verstuurd

De agent bespiedt de dief
De agent heeft de dief bespied

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

NU
Oefentoets maken OF
Leren toets OF
Trainen in Noordhoff online.

Slide 16 - Tekstslide