- Vul de onderstaande zin verder aan.
1. Jongvolwassenen kunnen zich goed concentreren als ze jong zijn, maar naarmate ze ouder worden, kan het ………………………………………………… moeilijker worden. Oefenen en gezond leven helpt.
2. Jongvolwassenen leren hoe ze zelf kunnen …………………………………. , begrijpen, ..………………… en ……………………………. hoe goed ze iets hebben gedaan.
3. Jongvolwassenen gebruiken wat ze hebben geleerd in het echte leven en velen van hen blijven ………
4. Er is een groei van intellectuele vermogens zoals ……………………………… vaardigheid, feitenkennis en verwerking van …………………………………….
5. Jongvolwassenen worden beter in praten, rekenen en ……………………………. oplossen. Ze kunnen goed communiceren en ……………………………………… organiseren.
6. Bij postformeel denken bekijken ………………………………………………………en volwassenen de ………………………………….. nuchter. Ze houden rekening met meningen en argumenten van anderen, wegen deze af tegen hun eigen ………………………………… en ……………………………… Daarna oordelen zij pas.