Lesweek 1: les 2

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt het verschil tussen verbale en non-verbale communicatie uitbeelden. 
  • Je benoemt de verschillende vormen van communicatie. 
  • Je visualiseert de  communicatie vormen door middel van animatie.

Slide 2 - Tekstslide

Eerst een terugblik
Wat heb je onthouden van de vorige les?

Slide 3 - Tekstslide

Hoe noemen we in het ZBMO-model de reactie van de ontvanger op de boodschap van de zender?
A
Mening
B
Terugkoppeling
C
Weerwoord
D
Feedback

Slide 4 - Quizvraag

Waar staat ZBMO voor?
A
Zender-Boodschap-Medium-Ontvanger
B
Zoeken-Brengen-Mailen-Ontdekken
C
Zender-Brengen-Marktonderzoek-Ontvanger
D
Zender-Boodschap-Massa-Onderzoek

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Vormen van communicatie
Verbale communicatie
communiceren met woorden (gesprekken, presentaties, brieven, emails)

Non-verbale communicatie
communiceren zonder woorden door gebruik
te maken van tekens en gebaren

Lichaamstaal: houding, gebaar, knipoog
Beeldtaal: pictogrammen, logo's, symbolen, letters

Slide 7 - Tekstslide

Vormen van communicatie
Vocale / non vocale communicatie
gebruik of geen gebruik van (stem)geluid

Beeldtaal
Gebruik van afbeeldingen om iets te verduidelijken. Gebruik van pictogrammen en symbolen en logo's.


Slide 8 - Tekstslide

Vormen van communicatie
Intentionele  communicatie
Je hebt een bedoeling met je communicatie!
Niet alleen vocaal, maar ook wat lichaamstaal betreft.


Slide 9 - Tekstslide

Vormen van communicatie
Non-intentionele  communicatie
Lichaamstaal waar je geen controle over hebt, maar je brengt er wel een boodschap mee over.

Slide 10 - Tekstslide

Directe en indirecte communicatie
Directe communicatie: 
de boodschap wordt direct doorgegeven. Persoonlijke verkoop is de belangrijkste vorm van directe communicatie. Je krijgt direct antwoord op jouw vragen.
Indirecte communicatie: 
niet rechtstreeks. Verloopt via een medium.

Slide 11 - Tekstslide

Persoonlijke communicatie
Interpersoonlijke communicatie:
wanneer er gesproken wordt tussen twee of maximaal een paar personen. (gesprek of vergadering, videoconferentie) 
GEEN massacommunicatie.

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijke communicatie
Intrapersoonlijke communicatie:
communicatie dat een persoon met zichzelf voert.

Slide 13 - Tekstslide

Communicatieproblemen
Non-communicatie: wanneer er  niet gereageerd wordt op de boodschap die gestuurd is. Er wordt niets mee gedaan.

Miscommunicatie: ontstaat op het moment dat de ontvanger een boodschap anders begrijpt dan dat de zender deze bedoeld heeft




Slide 14 - Tekstslide

Communicatieproblemen
Redundantie: iets met overbodig veel woorden zeggen of op een andere manier hetzelfde zeggen.

Metacommunicatie: communiceren over de wijze van of de manier van communiceren. "Zo praat je niet tegen jouw vader!"

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

non verbaal
verbaal
twitterbericht
praatje maken
liedje zingen
kleding
krantenkop
symbolen
zwaaien
gapen

Slide 17 - Sleepvraag

Wat is intrapersoonlijke communicatie?
A
Communicatie met 1 andere persoon
B
Communicatie die iemand met zichzelf voert
C
Communicatie met publieksgroepen
D
Communicatie binnen een bedrijf

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste kenmerk van massacommunicatie?
A
Gericht op een grote groep ontvangers
B
Gericht op journalisten van media als radio, televisie en kranten
C
Heeft altijd het grootste effect op je naamsbekendheid
D
Daarmee kun je een massa aan producten in één keer promoten

Slide 19 - Quizvraag

'Er wordt niet gesproken over de inhoud van de boodschap, maar over de communicatie zelf.'

Welk begrip hoort hierbij?
A
Indirecte communicatie
B
Directe communicatie
C
Verbale communicatie
D
Metacommunicatie

Slide 20 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van non-verbale communicatie?
A
Fluisteren
B
Gebaren
C
Oogcontact
D
Lichaamshouding

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van verbale communicatie?

A
liplezen
B
glimlachen
C
handgebaren maken
D
fluisteren

Slide 22 - Quizvraag

situatie:
De leerling stuurt een e-mail naar haar praktijkbegeleider.
A
verbaal
B
non-verbaal
C
beide

Slide 23 - Quizvraag

Redundantie:
A
Iets verbeteren.
B
Hetzelfde nog een keer zeggen met andere woorden.

Slide 24 - Quizvraag

Opdracht
Je gaat aan de communicatievormen in beeld brengen door het maken van een strip. 

Via Canva kun je een strip maken. Een uitgebreide uitleg vind je terug op It's Learning. 

Slide 25 - Tekstslide