Betoog 3F

Betoog
1 / 10
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Betoog

Slide 1 - Woordweb

Begrippen:
Betoog: je probeert de lezer te overtuigen van je standpunt
Standpunt: welke mening heb jij over een bepaalde stelling?
Stelling: 'De overheid moet roken onder werktijd verbieden'
Argumenten: redenen waarmee je je standpunt aannemelijk maakt
Subjectief argument: mening/overtuiging van mensen
Objectief argument: betrouwbare informatie

Slide 2 - Tekstslide

Voorbereiden
Wat: betoog voorbereiden
Hoe: opdracht 1 en 2 p.332-334
Hulp: klasgenoot, docent
Tijd: deze les, thuis
Uitkomst: laat aan de docent zien

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1: kies uit 3 stellingen
  1. Mensen die ongezond leven moeten meer zorgpremie betalen.
  2. Salarissen in het betaald voetbal moeten omlaag.
  3. Studenten die een opleiding doen voor een beroep waar veel vraag naar is, moeten extra studiefinanciering krijgen

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 1: informatie zoeken
De informatie die je op internet vindt, sla je op in een Word-bestand.

Op basis van de gevonden informatie bepaal je jouw standpunt.

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 1: standpunt bepalen
Bijvoorbeeld:

Ik vind dat studenten die een opleiding doen voor een beroep waar veel vraag naar is, geen extra studiefinanciering moeten krijgen.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 2: uitwisselen klasgenoot
  1. wissel van leerwerkboek
  2. geef feedback geven op elkaars argumenten: inhoudelijk, logisch, overtuigend
  3. bespreek de feedback
  4. pas de argumenten aan

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Betoog schrijven
De argumenten vormen het middenstuk van je betoog.

Daarna schrijf je inleiding en het slot.

Onderaan het betoog zet je de bronnen die je hebt gebruikt.
Lees ook Theorie 3 Een betoog schrijven op p.336 van het Leerwerkboek

Slide 9 - Tekstslide

Betoog schrijven
Wat: betoog schrijven
Hoe: opdracht 3 en 4 p.332-334
Hulp: klasgenoot, docent
Tijd: deze les, thuis
Uitkomst: laat aan de docent zien

Slide 10 - Tekstslide