4V vertalen PSOLMO

4V Latijn
vertalen + PSOLMO
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

4V Latijn
vertalen + PSOLMO

Slide 1 - Tekstslide

Schrijf een stappenplan op voor het vertalen van een Latijnse tekst.

Slide 2 - Open vraag

functies nominativus?

Slide 3 - Open vraag

functie accusativus?

Slide 4 - Open vraag

functie dativus?

Slide 5 - Open vraag

functie ablativus?

Slide 6 - Open vraag

functie genitivus?

Slide 7 - Open vraag

stappenplan
Alle stappen per zin:
1. Het begrijpen van leestekens. Zet in de zin na ieder leesteken (komma’s, dubbele punten, aanhalingstekens, etc.) een verticale streep: /. Na een punt mag je de streep verdubbelen: //.
2. Persoonsvorm. Je zoekt eerst per zin alle persoonsvormen. Daar zet je een streep onder. In de ruimte naast de tekst schrijf je de persoonsvorm over, je vertaalt ’m nauwkeurig (dus: 1e 2e 3e ev. of mv, juiste tijd) en je schrijft op wat je in de zin verwacht n.a.v. deze persoonsvorm (vb.: onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, een A.c.I., een infinitivus, etc.).
3. Samengestelde zin. Als je meer dan één persoonsvorm hebt gevonden, bekijk dan hoe deze persoonsvormen met elkaar zijn verbonden. Dat kun je zien aan voegwoorden en betrekkelijke of vragende voornaamwoorden. Om die voeg- en voornaamwoorden zet je een hartje: ♥.



Slide 8 - Tekstslide

4. Onderwerp. Vervolgens zoek je het onderwerp. Dit staat in de nominativus. Onder het onderwerp zet je ‘OW’ Let op: in veel gevallen heeft een Latijnse zin helemaal geen eigen onderwerp, omdat dit al in de persoonsvorm opgesloten zit. vb.: ambulo = ik loop.

5. Lijdend voorwerp. Daarna zoek je het lijdend voorwerp. Dit staat in de meeste gevallen in de accusativus. Hieronder zet je ‘LV’. Let op: niet ieder woord in de accusativus is automatisch een lijdend voorwerp!

6. Meewerkend voorwerp. De meeste zinnen hebben geen meewerkend voorwerp, maar toch moet je iedere zin controleren op de aanwezigheid hiervan. Het meewerkend voorwerp staat altijd in de dativus. Je zet er ‘MV’ onder.


Slide 9 - Tekstslide

7. Overige zinsdelen. De overige zinsdelen zijn bepalingen. Er zijn twee soorten bepalingen (bijv. en bijw. bep.).
A. Bijvoeglijke bepalingen: deze horen bij een zelfstandig naamwoord. Er zijn drie manieren waarop een bijvoeglijke bepaling gevormd kan worden*:
• D.m.v. een bijvoeglijk naamwoord dat congrueert met het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
• Een bijv. bep. kan ook gevormd worden door een zelfstandig naamwoord in de genitivus.
• Door een voorzetselwoordgroep (vb.: de brief over de oorlog, het huis op de hoek).


*Een betrekkelijke bijzin is een vierde soort bijvoeglijke bepaling, maar omdat het op zichzelf een zin is, behandel je die weer apart volgens bovenstaand PSOLMO-model.

Slide 10 - Tekstslide

7. Overige zinsdelen
B. Bijwoordelijke bepalingen: deze horen bij het werkwoord. Er zijn drie manieren waarop een bijwoordelijke bepaling gevormd kan worden. Door:

• een bijwoord. (vb. servus ianuam clam aperit: de slaaf opent stiekem de deur.)
• een woord(groep) in de ablativus (vb.: servus ianuam clave aperit: de slaaf opent de deur met een sleutel).
• een voorzetselwoordgroep (vb.: senator in via ambulat: de senator wandelt op straat).





Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video