Voorbereiding repetitie hoofdstuk 4 Migratie
1 / 21
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Migratie betekent:
A
Verhuizen van het ene land naar een andere.
B
Verhuizen naar een andere woonplaats.
C
Verhuizen omdat je een vluchteling bent.
Slide 3 - Quizvraag
Na de Tweede Wereldoorlog emigreerden een half miljoen Nederlanders naar :
A
Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, de V.S. en Zuid-Afrika
B
Canada, Frankrijk en Suriname
C
Canada, Australie en Nieuw-Zeeland
Slide 4 - Quizvraag
Na 1960 was er een tekort aan arbeiders in Nederland. Uit welke landen kwamen deze gastarbeiders?
Slide 5 - Open vraag
Je hebt een migratieachtergrond als:
A
beide jouw ouders in het buitenland is geboren.
B
een van jouw ouders in het buitenland is geboren.
C
als jezelf of een van beide ouders in het buitenland is geboren.
D
als jouw grootouders in het buitenland is geboren.
Slide 6 - Quizvraag
wat zijn vertrekredenen?
Slide 7 - Woordweb
Wat zijn vestigingsredenen?
Slide 8 - Open vraag
Welke type migranten komen naar de EU? Minstens 3 noemen
Slide 9 - Woordweb
Mensen binnen die EU migreren ook, vooral arbeidsmigranten. Uit welk deel van Europa komen ze vooral?
A
West-Europa
B
Oost-Europa
C
Oost- en Zuid-Europa
D
Zuid-Europa
Slide 10 - Quizvraag
Asiel betekent :
A
bescherming
B
goedkoop woonplaats
C
vluchten
D
thuiste
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Cultuur is:
A
alles wat is aangeleerd.
B
kunst en muziek
C
eetgewoonten
D
geloof
Slide 13 - Quizvraag
wat hoort alles bij cultuur?
Slide 14 - Open vraag
Integratie betekent:
A
Een migrant zoekt mensen op van zijn eigen volk
B
Een migrant doet actief mee aan de nieuwe samenleving.
Slide 15 - Quizvraag
Voorbeelden van integratie zijn:
Slide 16 - Woordweb
Welke problemen krijgen vluchtelingen in een nieuw land?
Slide 17 - Open vraag
Door migratie wordt een samenleving multicultureel omdat migranten hun eigen cultuur meenemen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Een woonwijk waar bijvoorbeeld veel Poolse arbeiders wonen met een Poolse supermarkt is een voorbeeld van:
A
integratie
B
segregatie
C
iets van beide
D
goede voorzieningen
Slide 19 - Quizvraag
Er vertrekken veel jongeren uit vooral Oost- en Zuid-Europa. Waarom?
Slide 20 - Open vraag
braindrain is....?
