Syllabus Economie: formulering

Syllabus Economie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Syllabus Economie

Slide 1 - Tekstslide

De betalingsbereidheid is de
A
de maximale prijs die een vrager wil betalen
B
marktprijs die een consument betaalt

Slide 2 - Quizvraag

De de collectieve vraaglijn geeft weer
A
het verband tussen de prijs en gevraagde hoeveelheid weer
B
het verband tussen de prijs en totale gevraagde hoeveelheid
C
hoeveel een vrager wil kopen bij een gegeven prijs
D
hoeveel alle vragers kopen bij een gegeven prijs

Slide 3 - Quizvraag

De prijselasticiteit is -2
A
de relatieve verandering van Q is groter dan de verandering van P
B
De verandering van de prijs is groter dan de hoeveelheid
C
de prijs stijgt harder dan de hoeveelheid
D
de relatieve verandering van Q is groter dan de relatieve verandering van P

Slide 4 - Quizvraag

Het totale surplus
A
is een maatstaf voor de economische doelmatigheid
B
geeft aan hoe de welvaart verdeelt is over consumenten en producenten

Slide 5 - Quizvraag

Welke factor bepaalt de marktmacht van een aanbieder niet
A
aantal marktpartijen
B
heterogeniteit van de goederen
C
toetredingsmogelijkhededen
D
het verloop van de aanbodlijn

Slide 6 - Quizvraag

Bij welke marktvorm is er mogelijkheid tot prijsdiscriminatie
A
monopolie
B
volkomen concurrentie
C
monopolistische concurrentie
D
oligopolie

Slide 7 - Quizvraag

Rente is
A
voor het dragen van risico of uitstellen van consumptie
B
de prijs voor sparen en lenen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een stroomgrootheid?


A
Een grootheid die op een bepaald moment wordt gemeten
B
Een grootheid die over een periode wordt gemeten
C
Een grootheid die de inflatie weergeeft
D
de formule ric=nic:pic x100

Slide 9 - Quizvraag

In het stabiliteits en groeipact is afgesproken dat het begrotingsstekort … mag zijn.
A
2%
B
5%
C
4%
D
3%

Slide 10 - Quizvraag

een gevangenendilemma
A
zijn er dominante strategiëen
B
is er een sub-optimaal Nash-evenwicht
C
beide zijn juist

Slide 11 - Quizvraag

Zelfbinding is een alternatief voor
A
de dominante strategie omdat die een lagere pay-off creëert
B
de dominante strategie omdat die een hogere pay-off creëert

Slide 12 - Quizvraag

Een berovingsprobleem ontstaat bij het bestaan van
A
een gevangenendilemma
B
een prijzenoorlog
C
meeliftgedrag
D
verzonken kosten

Slide 13 - Quizvraag

Verzonken kosten
A
zijn specifiek van aard maar goed terug te verdienen
B
zijn specifiek van aard maar niet goed terug te verdienen
C
zijn algemeen van aard maar goed terug te verdienen
D
zijn algemeen van aard maar niet goed terug te verdienen

Slide 14 - Quizvraag

Onvolledige informatie leidt tot
A
verzonken kosten
B
informatie assymetrie
C
transactiekosten
D
risico-aversie

Slide 15 - Quizvraag

Bij een principaal-agent relatie
A
heeft de agent de macht in handen
B
heeft de principaal de macht in handen

Slide 16 - Quizvraag

Bij een principaal-agent relatie is de oplossing
A
onvoorwaardelijke zelfbinding
B
voorwaardelijke zelfbinding
C
gedragsprikkels

Slide 17 - Quizvraag

Averechtse selectie betekent dat
A
juist de goede risico's zich wel verzekeren
B
juist de goede risico's zich niet verzekeren

Slide 18 - Quizvraag

Door averechtse selectie zal de verzekeringspremie
A
stijgen
B
dalen

Slide 19 - Quizvraag

Het oplossen van averechtse selectie kan door
A
een eigen risico instellen & bonus-malus systeem
B
een eigen risico instellen & collectief verzekeren
C
collectief verzekeren & verplicht verzekeren
D
bonus-malus systeem & verplicht verzekeren

Slide 20 - Quizvraag