Mavo 2 les 10 CB Kern 5 en 15 oude boek

Op tafel: 
- laptop
- map
- pen

Lezen in STILTE of NUMO

Welkom mavo 2!
timer
2:30
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Op tafel: 
- laptop
- map
- pen

Lezen in STILTE of NUMO

Welkom mavo 2!
timer
2:30

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
Aan het einde van de les
- Heb je kennisgemaakt met je nieuwe docent (al gedaan)
- Weet je wat de toetsstof is voor deze periode
- Heb je les 5 afgerond
- Heb je kennisgemaakt met verschillende leesstrategieën
- Heb je gelezen in je boek (al gedaan)

Slide 2 - Tekstslide

Toetsstof periode 1 KERN (oude boek)

Werkwoorden: persoonsvorm TT en VT (KERN 19 en 20)
- Voltooid deelwoord & onregelmatige werkwoorden. (KERN 39 en 40)

- Leesstrategieën oefenen: KERN 15
- Tekststructuur: KERN 29
- Alinea's en functiewoorden, soorten inleidingen/afsluitingen: KERN 29 en 30
- Hoofd- en bijzaken: KERN 3
- Gebruik woordenboek & woordraadstrategieën: KERN 16
- Fictie en non-fictie: KERN 7
- Helden en Schurken: KERN 20.
- Hoofdletters (KERN 13)
- Zelfstandige naamwoorden en lidwoorden. (KERN 5)
- Meervoudsvormen. (KERN 11 en 12)
- Werkwoorden: persoonsvorm TT en VT (KERN 19 en 20)
- Voltooid deelwoord & onregelmatige werkwoorden. (KERN 39 en 40)
















Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel les 5
Je kunt de volgende woordsoorten zelf uit een zin halen:
  • zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoorden,
  • lidwoorden
  • voorzetsel
  • 4 soorten voornaamwoorden!
  • werkwoorden. 


Slide 4 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord (bt vnw) verwijst terug naar een woord, woordgroep of een zin die vlak daarvoor is genoemd. 
die, dat en wat.

  1. ‘Die’ verwijst naar de-woorden.
  2. ‘Dat’ verwijst naar het-woorden.
  3. ‘Wat’ verwijst naar een hele zin en naar woorden als alles, iets en weinig.

Slide 5 - Tekstslide

De bal die daar ligt, is van mij.
Uitleg: ‘die’ verwijst naar ‘de bal’.
Het doelpunt dat gescoord werd, bleek de winnende treffer te zijn.
Uitleg: ‘dat’ verwijst naar ‘het doelpunt’.
Wij moesten vroeg naar huis, wat ik wel jammer vond.
Uitleg: ‘wat’ verwijst naar ‘wij moesten vroeg naar huis’.
Er is nog veel wat gedaan moet worden.
Uitleg: ‘wat’ verwijst naar ‘veel’.





Slide 6 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin:
Het doelpunt dat gescoord werd, bleek de winnende treffer te zijn.
timer
0:30

Slide 7 - Open vraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin:
Wij moesten vroeg naar huis, wat ik wel jammer vond.
timer
0:30

Slide 8 - Open vraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin:
Er is nog veel wat gedaan moet worden.
timer
0:30

Slide 9 - Open vraag


Benoem het betrekkelijk voornaamwoord.
De hanglamp die ik vanmiddag weggooide, is best mooi. 

timer
0:30

Slide 10 - Open vraag


Benoem het betrekkelijk voornaamwoord.
De kristallen kandelaar welke op tafel staat. 

timer
0:30

Slide 11 - Open vraag


Benoem het betrekkelijk voornaamwoord.
Het aanbod dat ik vandaag kreeg, sloeg ik af. 

timer
0:30

Slide 12 - Open vraag

Ik begrijp voornaamwoorden nu
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

Slide 14 - Tekstslide

Onze dierenarts zorgt voor de cavia.
Wat is het werkwoord?
A
Onze
B
dierenart
C
zorgt
D
cavia

Slide 15 - Quizvraag

Het struikelende paard viel over de boomstronk.
Wat is het werkwoord?
A
struikelend
B
paard
C
boomstronk
D
viel

Slide 16 - Quizvraag

Lopend ging Anne naar huis.
Wat is het werkwoord?
A
Lopend
B
ging
C
Anne
D
naar

Slide 17 - Quizvraag


Soorten voornaamwoorden


  • Persoonlijk voornaamwoord: ‘Ben ik nou zo slim, of zijn jullie zo dom?’

  • Bezittelijk voornaamwoord: ‘Onze hond kan allerlei kunstjes.’

  • Aanwijzend voornaamwoord: ‘Ik wil die fiets met dat mandje.’

  • Betrekkelijk voornaamwoord: ‘Freya, die in groep 5 zit, leest al Harry Potter-boeken.’


Slide 18 - Tekstslide

Begrippen uit deze les 5
zelfstandig en bijvoeglijk naamwoorden, lidwoorden, voorzetsel, (persoonlijk, bezittelijk, betrekkelijk en aanwijzend) voornaamwoorden en werkwoorden. 

Slide 19 - Tekstslide

Kern 15 Leestrategieën p. 34
Belangrijke begrippen:
- leesdoel
- leestrategie
- Globaal, zoekend, intensief, lerend en kritisch lezen

Slide 20 - Tekstslide

Ik vind lezen makkelijk en geef bijna altijd een goed antwoord op de vraag.
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Leesdoelen p. 34

Slide 22 - Woordweb

Hoe lees je zoekend? Waarvoor gebruik je zoekend lezen? Kijk op p. 34.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het verschil tussen lerend lezen en kritisch lezen? Zie p. 34

Slide 24 - Open vraag

Kern 15 Leesstrategieën p. 34
Opdracht 1 t/m 4 klassikaal
Opdracht 6 en 8 zelfstandig
Samen antwoorden bespreken
Overleg mag op FLUISTERtoon

Slide 25 - Tekstslide

Ik weet alles over bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord. Ik weet hoe ik leestrategieën kan gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Meer oefenen:

Slide 27 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling?

A
Dat potlood is toch van uw?
B
Dat potlood is toch van u?

Slide 28 - Quizvraag

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.
'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 29 - Quizvraag

Wie haalt jullie op?

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quizvraag

Zijn pen doet het niet.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 31 - Quizvraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.  

Slide 32 - Open vraag

Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt

Slide 33 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord
A
Ik snap het
B
Ik moet nog oefenen
C
Ik heb nog uitleg nodig
D
Waar gaat dit over?

Slide 34 - Quizvraag

In welke zin heb je een bezittelijk voornaamwoord?
A
jij bent lief.
B
mijn vader is lief.
C
ik ben lief.
D
hij is erg lief.

Slide 35 - Quizvraag

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Dit boek is van haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 36 - Quizvraag

Ik voel me erg verdrietig.

Deze zin heeft een bezittelijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quizvraag