a) Een metaalatoom staat een of meer elektronen af en vormt zo een positief ion.
b) Een niet-metaalatoom neemt een of meer elektronen op en vormt zo een negatief ion.
c)De ionbinding is de binding tussen positieve en negatieve ionen in een zout.
d) Bij een atoombinding is sprake van een gemeenschappelijk elektronenpaar, bij een ionbinding worden elektronen helemaal overgedragen van het metaalatoom naar het nietmetaalatoom.
Slide 4 - Tekstslide
3
a) niet-metaalatomen
b) Dat hangt af van het aantal valentie-elektronen. Dat zijn de elektronen die worden afgestaan aan de niet-metaalatomen.
c) Het smeltpunt geeft hier inzicht in. Bij sterke bindingen is het smeltpunt hoog tot zeer hoog. En alle zouten zijn bij kamertemperatuur (293 K) vaste stoffen.
Slide 5 - Tekstslide
4a
Chloor staat in groep 17. Een chlooratoom heeft zeven valentie-elektronen. Met één elektron erbij is de buitenste schil gevuld. De lading van het chloride-ion is dus 1−: Cl−
Zuurstof staat in groep 16. Een zuurstofatoom heeft zes valentie-elektronen. Met twee elektronen erbij is de buitenste schil gevuld met het maximale aantal van acht elektronen. De lading van het oxide-ion is dus 2−: O2−
Slide 6 - Tekstslide
4b
Voorbeelden van juiste antwoorden zijn:
Lithium staat in groep 1. Een lithiumatoom heeft één valentie-elektron. Als het lithiumatoom dit elektron afstaat, bereikt het de edelgasconfiguratie. De lading van het lithiumion is dus 1+: Li+
Magnesium staat in groep 2. Een magnesiumatoom heeft twee valentie-elektronen. Als het magnesiumatoom deze twee elektronen afstaat, bereikt het de edelgasconfiguratie. De lading van het magnesiumion is dus 2+: Mg2+
Slide 7 - Tekstslide
5
Slide 8 - Tekstslide
5
Slide 9 - Tekstslide
6
a) Ladingen 3+ en 2− trekken elkaar sterker aan dan ladingen 1+ en 1−.
b) KI(s): smeltpunt 954 K, kookpunt 1596 K
Al2O3(s): smeltpunt 2327 K, kookpunt 3250 K
Dit komt dus overeen met het antwoord bij opdracht 6a, want een sterkere ionbinding leidt tot een hoger smelt- en kookpunt.
Slide 10 - Tekstslide
7
Slide 11 - Tekstslide
7
Slide 12 - Tekstslide
8
Slide 13 - Tekstslide
8
Slide 14 - Tekstslide
maken 9 t/m 11 en 14 (blz 112)
Klaar?
Maken voorkennis 1 t/m 4 (blz 134)
Slide 15 - Tekstslide
9
a) Het smeltpunt is 2327 K.
Het smeltpunt in °C is dan 2327 − 273 = 2054 °C
b) Aluminiumoxide is een zout. Zouten zijn opgebouwd uit ionen. In de vaste fase zijn deze ionen gebonden via de ionbinding. Om een zout te laten smelten, moet deze ionbinding worden verzwakt, zodat de ionen langs elkaar kunnen bewegen. De ionbinding wordt niet helemaal verbroken. Dat gebeurt pas wanneer een zout verdampt.
c) 2 Al2O3(l) → 4 Al(l) + 3 O2(g)
Slide 16 - Tekstslide
10a
Slide 17 - Tekstslide
10a
Slide 18 - Tekstslide
10b
Slide 19 - Tekstslide
10b
Slide 20 - Tekstslide
10c
NH3(l) → NH3(g)
N2(g) → N2(l)
CH3CH2OH(l) → CH3CH2OH(aq)
Slide 21 - Tekstslide
11
a) 2 La(s) + 3 F2(g) → 2 LaF3(s)
Slide 22 - Tekstslide
11
a) 2 La(s) + 3 F2(g) → 2 LaF3(s)
b)
Slide 23 - Tekstslide
11c
Slide 24 - Tekstslide
14a
Een zout is een verbinding van metaalatomen en niet-metaalatomen. Zuurstofatomen behoren tot de niet-metaalatomen. Indium- en tinatomen behoren tot de metaalatomen. Beide stoffen zijn dus zouten.