leerjaar 2 H4: meewerkend voorwerp

Welkom!
Doe je jas uit, tas van tafel.
Log in bij Lessonup. Pak je boek, schrift en een pen.
Wees stil, dan kunnen we beginnen.

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Doe je jas uit, tas van tafel.
Log in bij Lessonup. Pak je boek, schrift en een pen.
Wees stil, dan kunnen we beginnen.

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Ik kan het meewerkend voorwerp vinden in een korte zin.

Slide 2 - Tekstslide

  • Achtervoegsels.
  • Wat was een achtervoegsel ook alweer?
Vorige les

Slide 3 - Tekstslide

Noem 2 woorden met een achtervoegsel die je nog kent.

Slide 4 - Woordweb

Ik
heb 
een boek
gekocht
lijdend voorwerp
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde

Slide 5 - Sleepvraag

De lerares
heeft
een proefwerk
verscheurd.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijkgezegde

Slide 6 - Sleepvraag

  • Is altijd een werkwoord.
  • Maak de zin vragend, de persoonsvorm komt vooraan. 
  • Verander de tijd, de persoonsvorm verandert mee.
  • Het woordje is is altijd persoonsvorm.

Voorbeeld: Julia heeft een t-shirt gekocht. 
> Julia had een t-shirt gekocht / Kocht Julia een t-shirt?
De persoonsvorm

Slide 7 - Tekstslide

  • Wie doet het?
  • Stel de vraag: wie of wat+persoonsvorm
  • Vraag eerst wie. Is er geen antwoord daarop vraag dan wat.
  • Het onderwerp is altijd een iemand of iets.
  • Alle lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden die bij het onderwerp horen, moet je opschrijven.

De blauwe fiets staat tegen het hek.
Het onderwerp

Slide 8 - Tekstslide

  • Alle werkwoorden in een zin.
  • Ook de persoonsvorm hoort hierbij!

Ik ga een drankje drinken met een vriendin.
Het (werkwoordelijk) gezegde

Slide 9 - Tekstslide

  • Zoals het woord al zegt, is het lijdend voorwerp degene die de handeling ondergaat.
  • Iets of iemand 'doet' dus iets met het lijdend voorwerp.
  • Stel de vraag: Wie/wat + gez. + ond. 

Julia koopt een t-shirt en een broek op de zwarte markt.
Wie/wat koopt Julia? een t-shirt en een broek.
Het lijdend voorwerp

Slide 10 - Tekstslide

  • Een meewerkend voorwerp is iets/iemad die meewerkt met het onderwerp.
  • Vaak ontvangt het meewerkend voorwerp het lijdend voorwerp van het onderwerp. 
  • Je kunt het meewerkend voorwerp vinden door: Aan wie + gez. + ond. + lv?


Het meewerkend voorwerp

Slide 11 - Tekstslide

  • Aan wie + gez. + ond. + lv.

Bram geeft aan zijn vriendinnetje een  kettinkje. 

Pv = geeft
Ow = Bram
Gez = geeft
Lv = een kettinkje
mv = aan zijn vriendinnetje
Het meewerkend voorwerp

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?

Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch

Slide 13 - Quizvraag

meewerkend voorwerp
Mijn iPad
heb
ik
het tweede uur
aan Joey
uitgeleend.

Slide 14 - Sleepvraag

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 15 - Sleepvraag

Ik help hem.
Ik zie haar.
Wij geven jullie iets.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 16 - Sleepvraag

Noteer van de zinnen hier rechts:
  1. persoonsvorm
  2. onderwerp
  3. gezegde
  4. lijdend voorwerp
  5. meewerkend voorwerp
H4, TV: opdr. 1 (blz. 113)
timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide



Wat?
  • H4, TV: opdr. 3 en 5.

Hoe?
  • Boek blz. 113  + schrift
  • Of online > planning

Klaar? 
  • Numo



Heb je hulp nodig?
Kijk eerst naar het stoplicht.
 


Rood? Stil. 
Stel je vraag aan de docent (alleen als je echt niet verder kunt).
Geel? Fluisterniveau. 
Vraag diegene naast je.
Groen? Fluisterniveau. 
Vraag diegene naast je of de docent.

Aan het werk
timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 5 blz. 113

Nakijken

Slide 19 - Tekstslide




Na deze les...

  • Kan ik het meewerkend voorwerp vinden in een korte zin.
Doel

Slide 20 - Tekstslide

Ik heb goed gewerkt vandaag.
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 21 - Poll

Huiswerk
  • Opdrachten die je nog niet af had.
  • Wat is een verwijswoord?

Slide 22 - Tekstslide