Zinsdelen

 Zinsdelen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

 Zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Zinsdeel
Een zin bestaat uit zinsdelen.
Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit twee of meer woorden.


Eén zinsdeel ken je al ;-):de persoonsvorm 

Slide 2 - Tekstslide

Een zin | bestaat | uit zinsdelen.


Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 3 - Tekstslide

Zinsdelen
Verdeel de zin in zinsdelen. 
 Zet een schuine streep ( / ) tussen de zinsdelen. 

Verdeel / de zin / in zinsdelen

Tip: HUSSEL DE VOLGORDE!!!

Slide 4 - Tekstslide

 Zinsdelen
Bijvoorbeeld de zin:
Ik eet een appel in de klas.

Slide 5 - Tekstslide

PV vinden
  • Tijdproef
  • Getalproef
  • Zin vragend maken

Slide 6 - Tekstslide

Onderwerp vinden?
  • Het onderwerp vind je door:
  • wie of wat + persoonsvorm

Slide 7 - Tekstslide

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle ww in de zin.

Jantje heeft een fiets gestolen. 
wg: heeft gestolen

Slide 9 - Tekstslide

Jij had het me moeten vertellen

1. pv = had
2. andere ww=moeten vertellen
3. gezegde= had moeten vertellen

Slide 10 - Tekstslide

lijdend voorwerp vinden
Vraag wie of wat + gezegde + onderwerp

Slide 11 - Tekstslide

lijdend voorwerp vinden (lv)
lijdend voorwerp  = wie/wat + wg + ow

    De buurman heeft een hond gekocht.  -> 
    Wie/wat heeft de buurman gekocht? ->  een hond

    Jan eet vanavond pizza. -> Wat eet Jan?

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 13 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp:


aan of voor wie/wat + ww gezegde + ond

Slide 14 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp


Het meewerkend voorwerp is vaak de andere persoon in de zin.

Je kan voor het meewerkend voorwerp 'aan' of 'voor' zetten.

Slide 15 - Tekstslide

LET DUS OP!
Als er 'aan' of 'voor' bij het meewerkend voorwerp staat, dan hoort dat altijd bij het meewerkend voorwerp!

Slide 16 - Tekstslide

nieuw zinsdeel:

- de bijwoordelijke bepaling

Geeft antwoord op de volgende vragen:


Slide 17 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Doen:

1. Nakijken alle opdrachten van Woorden 2.5

2. Maken : opdr 1, 4, 6, 7, 8 en 10
Vanaf blz 153

Slide 20 - Tekstslide

Volgorde zinsdelen benoemen:
1. Zoek de PV
2.Verdeel de zin in zinsdelen
3. Zoek het onderwerp
4. Zoek het ww gezegde
5. Zoek het lijdend voorwerp:
Wie/wat + ww gez +ond = lv
6. Zoek het meewerkend voorwerp: 
aan/voor wie + gezegde + ond + lvwp

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?

De juf heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
A
De juf
B
de betekenis
C
het meewerkend voorwerp
D
mij

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Link

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

Deze les:

1. Lezen in je leesboek
2. Nakijken: Woorden 2.5 en Grammatica 2.7
3. Klaar: Test Jezelf Grammatica

Slide 26 - Tekstslide