Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Leerjaar 1. Hoofdstuk 3. Grammatica en spelling
Welke stappen neem je om het lijdend voorwerp te vinden?
A
Zoek eerst het antwoord. Daarna vul je het LV in.
B
Zoek het wwg. Doe de zinsdeelproef. Streep het LV. aan
C
Zoek altijd eerst de pv. Zoek het wwg. Zoek het onderwerp.
D
Dat kun je niet vinden.
1 / 23
volgende
Slide 1:
Quizvraag
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
In deze les zitten
23 slides
, met
interactieve quizzen
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Welke stappen neem je om het lijdend voorwerp te vinden?
A
Zoek eerst het antwoord. Daarna vul je het LV in.
B
Zoek het wwg. Doe de zinsdeelproef. Streep het LV. aan
C
Zoek altijd eerst de pv. Zoek het wwg. Zoek het onderwerp.
D
Dat kun je niet vinden.
Slide 1 - Quizvraag
Hoe vind je de pv?
A
Door de zin in omgekeerde volgorde te zetten.
B
Door alle ww. te zoeken.
C
Door het onderwerp te zoeken en dan het werkwoord erachter te zetten.
D
Door de zin vragend te maken. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de pv.
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het wwg. in deze zin?
De voetballer heeft een mooie goal gemaakt.
A
heeft
B
heeft gemaakt
C
heeft een mooie goal gemaakt.
D
De voetballer
Slide 3 - Quizvraag
Wat zijn splitsbare werkwoorden?
A
Werkwoorden die twee betekenissen hebben.
B
Werkwoorden die je in tweeën kunt delen
C
Woorden die twee keer opgeschreven worden.
D
Werkwoorden die niet goed opgeschreven zijn.
Slide 4 - Quizvraag
Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
opsluiten
B
voortrekken
C
nadenken
D
tekenen
Slide 5 - Quizvraag
Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
tegenwerken
B
nadenken
C
opdrinken
D
overdrijven
Slide 6 - Quizvraag
Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
Door de zin vragend te maken.
B
Door de zin in een andere tijd te zetten.
C
Door te vragen:" wie of wat" + wwg
D
Door alle ww. te zoeken.
Slide 7 - Quizvraag
Heeft elke zin een lijdend voorwerp?
A
Ja
B
Nee
Slide 8 - Quizvraag
Welke vraag stel je om in onderstaande zin het onderwerp te vinden?
Wanneer hebben die leerlingen een feestje?
A
Wanneer hebben ze een feestje?
B
Wat hebben de leerlingen?
C
Wie hebben?
D
Wat hebben ze?
Slide 9 - Quizvraag
Typ de vraag om het LV te vinden in deze zin:
Morgen moeten we een toets maken.
A
Wie moeten maken?
B
Wat moeten we maken?
C
Wie maken een toets?
D
Wat is een toets?
Slide 10 - Quizvraag
Het meisje heeft de afwas gedaan.
Het lijdend voorwerp is: afwas.
Klopt dit of niet?
Leg uit!
Slide 11 - Open vraag
Zet de pv in de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.
(behandelen) De docent........de grammatica.
A
behandeldt
B
behandeld
C
behandelde
D
behandelt
Slide 12 - Quizvraag
Wat zijn sterke werkwoorden?
A
Werkwoorden die van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
B
Werkwoorden die niet van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
C
Werkwoorden die aangeven dat een onderwerp sterk is.
D
Woorden die met 'sterk zijn' te maken hebben.
Slide 13 - Quizvraag
Bij welke werkwoorden verandert de klank als je er verleden tijd van maakt?
A
Alle werkwoorden
B
Werkwoorden waar een sterk mannetje bij staat.
C
Sterke werkwoorden
D
Zwakke werkwoorden
Slide 14 - Quizvraag
Wat betekent: "een verbogen klank?"
A
Dat je je stem verbuigt bij het uitspreken.
B
Dat de klank van de pv in de verleden tijd verandert.
C
Dat de klank van de pv in de tegenwoordige tijd verandert.
D
Dat er een sterk mannetje nodig is.
Slide 15 - Quizvraag
Wanneer noem je een woord een sterk werkwoord?
A
Als het niet kan veranderen.
B
Als het in de tegenwoordige tijd van klank verandert.
C
Als het in de verleden tijd van klank verandert.
D
Als er een sterk mannetje voor staat.
Slide 16 - Quizvraag
Zet onderstaande zin in de verleden tijd.
De theaterklas staat op het podium.
A
De theaterklas stond op het podium.
B
De theaterklas stonden op het podium
C
De theaterklas staat op het podium.
D
De theaterklas staan op het podium.
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Naam van een ding.
B
Namen van dingen die er bestaan.
C
Naam van een mens, dier, ding of plant, of eigen namen.
D
Namen van dieren die overal leven.
Slide 18 - Quizvraag
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de volgende zin:
De gekleurde ballonnen zijn in de kamer van de vrouw opgeblazen.
A
gekleurde, vrouw
B
ballonnen, kamer, vrouw.
C
kamer, vrouw
D
gekleurde, ballonnen, kamer, vrouw.
Slide 19 - Quizvraag
Ik ga morgen in het park wandelen, want ik wil even in de buitenlucht zijn.
Wat zijn de lidwoorden in deze zin?
A
park, buitenlucht
B
ga, wandelen
C
er zijn geen lidwoorden
D
het, de
Slide 20 - Quizvraag
Welke 3 lidwoorden ken je?
Slide 21 - Open vraag
noem een zelfstandig naamwoord
Slide 22 - Woordweb
zijn er nog dingen die je niet begrijpt uit hoofdstuk 3?
Slide 23 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
Leerjaar 1. Hoofdstuk 3. Grammatica en spelling
Juli 2020
- Les met
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Leerjaar 1. Herhaling lesstof
Maart 2020
- Les met
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Leerjaar 1. Hoofdstuk 3. Grammatica en spelling
Januari 2021
- Les met
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Oefentoets taalverzorging mh1
Februari 2023
- Les met
35 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Les met
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
Mei 2022
- Les met
44 slides
Taal
Primary Education
Herhaling 2A Examens
21 dagen geleden
- Les met
34 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
3.7 grammatica
Januari 2024
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 1