Reflectie examen Frans

Examen Frans - reflectie
- Wat ging goed?
- Op welk onderdeel heb ik goed gescoord? 
- Wat ging niet goed? 
- Heb ik voldoende gestudeerd?
- Heb ik op de juiste manier gestudeerd?
- Hoe pak ik het in juni aan?
                       ...
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Examen Frans - reflectie
- Wat ging goed?
- Op welk onderdeel heb ik goed gescoord? 
- Wat ging niet goed? 
- Heb ik voldoende gestudeerd?
- Heb ik op de juiste manier gestudeerd?
- Hoe pak ik het in juni aan?
                       ...

Slide 1 - Tekstslide

Ik vond het examen Frans...
Moeilijker dan verwacht
Zoals verwacht
Makkelijker dan verwacht

Slide 2 - Poll

Mijn resultaat voor Frans was...
Hoger dan ik had verwacht.
Zoals ik had verwacht.
Lager dan ik had verwacht.
Veel lager dan ik had verwacht.

Slide 3 - Poll

Ik heb alleen de dag voor het examen gestudeerd.
Ja.
Nee, ik heb ook voordien al gestudeerd

Slide 4 - Poll

De dag voor het examen heb ik...
Minder dan 1 uur gestudeerd.
1 uur gestudeerd.
2 uur gestudeerd.
3 uur of meer gestudeerd.

Slide 5 - Poll

Slide 6 - Tekstslide

Ik heb de woordenlijst gelezen.
JA
NEE

Slide 7 - Poll

Ik heb alle woorden 1x overgeschreven.
JA
NEE

Slide 8 - Poll

Ik heb alle woorden meerdere keren overgeschreven. Woorden die ik moeilijk vond, heb ik opnieuw genoteerd. Ik kon de woordenlijst perfect opdelen in "makkelijk voor mij" of "moeilijk voor mij".
JA
NEE

Slide 9 - Poll

Ik heb alle sets op Quizlet ingeoefend. Ik heb LEREN volledig afgewerkt. Ik heb bij KAARTEN geluisterd naar de uitspraak van de woorden.
JA
NEE

Slide 10 - Poll

Ik heb de voorbereiding op
Google Classroom volledig afgewerkt.
JA
NEE

Slide 11 - Poll

Ik heb oefeningen in mijn cursus afgedekt en opnieuw proberen maken.
JA
NEE

Slide 12 - Poll

Wat deed je wanneer je (veel) fouten maakte in Google Classroom of in je cursus?

Slide 13 - Open vraag

Nu je weet hoe het examen Frans eruit ziet,
zou je dan iets anders hebben gedaan?
Zo ja, wat dan?

Slide 14 - Open vraag

> /60
> /19,5
,
B - G - S

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

In welk jaar zit Eva?

Slide 17 - Tekstslide

Welke nationaliteit heeft Pedro?

Slide 18 - Tekstslide

Waar woont hij?

Slide 19 - Tekstslide

Wie nodigt Pedro uit 
om naar Portugal te komen?

Slide 20 - Tekstslide

Welke les heeft Pedro?

Slide 21 - Tekstslide

Wanneer zien ze elkaar terug?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Welke 3 woorden zijn belangrijk
om deze vraag te begrijpen?

Slide 24 - Open vraag

Hoe begroeten? Hoe afscheid?

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Spel correct in het Frans:
13 mei - 27 februari

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide


À

AUX

AU

EN 
des villes
les pays en pluriel
les pays féminins
les pays masculins

Slide 31 - Sleepvraag

Hoe herken je een vrouwelijk land?
A
eindigt op -S
B
eindigt op -E
C
eindigt op -ES
D
eindigt op -X

Slide 32 - Quizvraag

On passe un week-end chez ma tante ___ Kabul.
A
EN
B
AUX
C
AU
D
À

Slide 33 - Quizvraag

___ Belgique, on aime les frites.
A
EN
B
AUX
C
AU
D
À

Slide 34 - Quizvraag

Marc est allé ___ États-Unis?
A
EN
B
AUX
C
AU
D
À

Slide 35 - Quizvraag

Tu es déjà allé ___ Portugal?
A
EN
B
AUX
C
AU
D
À

Slide 36 - Quizvraag

J'habite ___ Syrie.
A
EN
B
AUX
C
AU
D
À

Slide 37 - Quizvraag

Les articles définis et indéfinis
LE LA LES
UN UNE DES
bepaald / définis
"DE, HET"
onbepaald / indéfinis
"EEN" of geen vertaling

Slide 38 - Sleepvraag

Slide 39 - Tekstslide

À deux. per twee. Vergelijk elkaars antwoorden. Help elkaar om in de tekst de juiste info te vinden.

Slide 40 - Tekstslide

ÊTRE  ZIJN
ILS/ELLES
VOUS
NOUS
TU
JE
SONT
ÊTES
IL
ELLE
SOMMES
ES
EST
SUIS

Slide 41 - Sleepvraag

AVOIR  HEBBEN
ILS/ELLES
VOUS
NOUS
TU
J'
ONT
AVEZ
IL
ELLE
AVONS
AS
A
AI

Slide 42 - Sleepvraag

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Wat ga jij anders doen in juni?
Welke afspraak maak je met jezelf?

Slide 46 - Open vraag

Verbes en -ER
ILS/ELLES
VOUS
NOUS
TU
JE
jouENT
jouEZ
IL
ELLE
jouONS
jouES
jouE
jouE

Slide 47 - Sleepvraag

Welke woordjes gebruik je om een zin negatief/ontkennend te maken?

Slide 48 - Open vraag

Tu joues au basket?
- Oui, je...
A
joues au basket
B
ne joue pas au basket.
C
ne joues pas au basket.
D
joue au basket.

Slide 49 - Quizvraag

Elle visite sa grand-mère?
- Non, elle...
A
visites sa grand-mère.
B
ne visite pas sa grand-mère.
C
ne visitons pas sa grand-mère.
D
visitent sa grand-mère.

Slide 50 - Quizvraag

Ils mangent au restaurant?
- Oui, ils...
A
mangez au restaurant.
B
ne manges pas au restaurant.
C
ne mangent pas au restaurant.
D
mangent au restaurant.

Slide 51 - Quizvraag

Vous écoutez de la musique rock?
- Non, nous...
A
écoutons de la musique rock.
B
écoute de la musique rock.
C
n'écoutons pas de la musique rock.
D
n'écoute pas de la musique rock.

Slide 52 - Quizvraag