1 De hevigheid van een aardbeving / (kunnen) / wij / meten / op de schaal van Richter.
De hevigheid van een aardbeving / (kan) / ik / meten / op de schaal van Richter. ow = wij
2 Aardbevingen / (worden / dikwijls / gevolgd / door meerdere naschokken.
Een aardbeving / (wordt) / dikwijls / gevolgd / door meerdere naschokken. ow = Aardbevingen
3 Met een seismometer / (bepalen) / deskundigen / de locatie van een aardbeving.
Met een seismometer / (bepaalt) / een deskundige / de locatie van een aardbeving. ow = deskundigen
4 Helaas / (laat) / een beving / zich / moeilijk / voorspellen.
Helaas / (laten) / bevingen / zich / moeilijk / voorspellen. ow = een beving