Hoofdstuk 3 Een maaltijd bereiden

Hoofdstuk 3 
Een maaltijd bereiden
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgendeMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 
Een maaltijd bereiden

Slide 1 - Tekstslide

maaltijd bereiden

Slide 2 - Woordweb

Gebruiksaanwijzing:
een geschreven uitleg over hoe je iets moet gebruiken



                                       Waar zit overal een gebruiksaanwijzing bij? 

Slide 3 - Tekstslide

Uitdampen =  het vocht laten verdwijnen 

Wanneer laat ik iets uitdampen? 

Garneren =  een gerecht extra mooi maken
 
Braadpan = een pan om vlees in te braden

Slide 4 - Tekstslide

stoven =                 iets op een laag vuur gaar laten worden.

schuimspaan=   een grote, platte lepel met gaatjes

grillen =                 het bereiden van vlees of groente in een 
                                  grillpan of op een grillrooster

Slide 5 - Tekstslide

Sleep elk woord naar het juiste plaatje.
Stoven
Schuimspaan
Gebruiksaanwijzing
Uitdampen
Grillen
Garneren

Slide 6 - Sleepvraag

Bekijk het filmpje.
  • Welke regels zijn er voor garneren?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

lees de begrippen op 
blz 28,29,30

Slide 9 - Tekstslide

Maak opdracht 2 t/m 9
bladzijde 30 t/m 32

Slide 10 - Tekstslide

Welke zin klopt?
A
In een braadpan kun je vlees stoven.
B
Garneren is het laten uitdampen van rijst of aardappelen.
C
Een gebruiksaanwijzing waarschuwt je voor gevaren in de keuken.
D
Met een schuimspaan klop je de slagroom stijf.

Slide 11 - Quizvraag

De rijst wordt goed droog als je de rijst laat ....................................
A
koken
B
stoven
C
afgieten
D
uitdampen

Slide 12 - Quizvraag

De salade wordt mooi gemaakt met komkommer en tomaat. Dit noemen we................................
A
gratineren
B
garneren
C
stoven
D
serveren

Slide 13 - Quizvraag

een pan met een dikke bodem en een deksel heet een .......................
A
braadpan
B
steelpan
C
koekenpan
D
ovenschaal

Slide 14 - Quizvraag

...........................is vlees op een laag vuur gaar laten worden.
A
grillen
B
uitdampen
C
stoven
D
wokken

Slide 15 - Quizvraag

Met de ..................schep ik de soepballetjes uit de soep.
A
schuimspaan
B
pollepel
C
pannenlikker

Slide 16 - Quizvraag

Door uitdampen wordt de rijst droger.
A
waar
B
nietwaar

Slide 17 - Quizvraag

Door garneren wordt het eten niet mooier.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Stoven doe je in een pan met een deksel erop.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Grillen is verhitten met veel olie.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Je krijgt mooie strepen op vlees, als je het..............................
A
stooft
B
grilt

Slide 21 - Quizvraag

Een platte lepel met gaatjes, noem je een...............................
A
soeplepel
B
pannenlikker
C
schuimspaan

Slide 22 - Quizvraag

Veder met deel 2  
aan het einde van de les ken je de begrippen van deel 2

Slide 23 - Tekstslide

Ingrediënten = Dat wat je in een gerecht gebruikt.

 
Fruiten Fruiten is het zachtjes aanbakken van eten.                      
                    Bijvoorbeeld uitjes of kruiden. 
                    Voor het fruiten gebruik je boter of hete olie.

Slide 24 - Tekstslide

Snipperen = Snipperen is iets in kleine stukjes snijden.

Gratineren = Gratineren is in de oven een bruin korstje op een  
                           gerecht maken.

Stollen = Bij stollen verandert een vloeistof in een vaste stof.

Slide 25 - Tekstslide

Binden   = Binden betekent een soep of een saus 
                      dikker maken.


Wokken  = Wokken is een andere naam voor                                      
                       roerbakken

Slide 26 - Tekstslide

Sleep elk woord naar het juiste plaatje.
Gratineren
Snipperen
Fruiten
Binden
Wokken of roerbakken

Slide 27 - Sleepvraag

Bekijk het filmpje.
  • Wat is er belangrijk bij het fruiten van een ui?

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video


  • Wat is er belangrijk bij het fruiten van een ui?

Slide 30 - Tekstslide

Wat is belangrijk bij wokken?

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Wat is belangrijk bij wokken?

Slide 33 - Tekstslide

EEN MAALTIJD BEREIDEN 2
lees de begrippen
Bladzijde 33 en 34

Slide 34 - Tekstslide

Maak opdracht 10 t/m 14 en 19
bladzijde 35 t/m 38

Slide 35 - Tekstslide

Maak opdracht 10 t/m 14 en 19

Slide 36 - Tekstslide

De soep is dun, daarom doe ik er wat maizena bij, hoe heet dit?
A
wokken
B
grillen
C
binden
D
stomen

Slide 37 - Quizvraag

Het fijn snijden van een ui noemen we .............................................
A
snipperen
B
fruiten
C
roeren
D
mengen

Slide 38 - Quizvraag

Het eimengsel in de pan verandert in een vaste stof. Dit noemen we ...............
A
grillen
B
stollen
C
wokken
D
binden

Slide 39 - Quizvraag

Een ander woord voor roerbakken is...................
A
koken
B
grillen
C
bakken
D
wokken

Slide 40 - Quizvraag

In de oven een bruin korstje op een gerecht maken, noemen we ................
A
roerbakken
B
wokken
C
gratineren
D
koken

Slide 41 - Quizvraag

Het zachtjes aanbakken van bijvoorbeeld uitjes, noemen we ........
(zonder dat het bruin wordt)
A
fruiten
B
gratineren
C
snipperen
D
stoven

Slide 42 - Quizvraag

       Maak een kloppende zin met het woord.

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide