RIC

Medisch rekenen
Optie 1:
Je kan de module medische rekenen zelfstandig kunnen doorlopen met behulp van de filmpjes van Meneer Megens, Rekenen met Rachel en Sommenprinter.nl voor uitleg en oefensommen.

Optie 2:
Je hebt ondersteuning nodig in de vorm van lessen om de module medische rekenen af te ronden.

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2,4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Medisch rekenen
Optie 1:
Je kan de module medische rekenen zelfstandig kunnen doorlopen met behulp van de filmpjes van Meneer Megens, Rekenen met Rachel en Sommenprinter.nl voor uitleg en oefensommen.

Optie 2:
Je hebt ondersteuning nodig in de vorm van lessen om de module medische rekenen af te ronden.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Symptomen van een heupfractuur zijn?
A
Ene been is langer dan de andere
B
Pijn
C
Voet ligt naar buiten gedraaid
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekenen de woorden 'hypo'en 'hyper'?
A
Hypo: te veel Hyper: te weinig
B
Hypo: te weinig Hyper: te veel

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe constateer je een bewusteloosheid?
A
Het slachtoffer reageert niet op aanspreken.
B
Het slachtoffer reageert niet op aanschudden
C
Het slachtoffer zit onderuitgezakt/ scheef
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe moet je iemand neerleggen die bewusteloos is?
A
Op zijn rug
B
Op zijn buik
C
Op zijn zij
D
Maakt niet uit

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is het belangrijkste bij EHBO?
A
geduld
B
eigen veiligheid
C
samenwerking
D
hygiëne

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie verleent EHBO?
A
Iedereen
B
De dokters in het ziekenhuis
C
Politie, brandweer en ambulance
D
Alleen mensen met een EHBO-diploma

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de volgende stappen in de juiste volgorde. 
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 3
Zorg voor veiligheid 
Controleer slachtoffer 
Schakel de hulpdiensten
in

EHBO toepassen

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er bij een hartinfarct?
A
Het hart stopt zonder reden met kloppen.
B
Een deel van het hart krijgt geen zuurstof en voedingstoffen meer.
C
Het hart klopt sneller dan normaal.
D
Het hart kan geen koolstofdioxide meer afgeven.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de symptomen van een hartinfarct?
A
Beklemmende, drukkende pijn op de borst. Uitstraling naar nek, kaak en armen.
B
Misselijk, zweten, braken en snelle ademhaling.
C
Pijn tussen schouderbladen, kortademigheid, extreme moeheid en angstig.
D
Alle symptomen horen bij een hartinfarct

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De normaalwaarde van saturatie is:
A
tussen 95-99%
B
lager dan 95%
C
lager dan 80%
D
hoger dan 99%

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat meet je bij de saturatie?
A
De bloeddruk van de patient
B
Percentage zuurstof in de vinger
C
Het percentage hemoglobine gebonden met zuurstof
D
Het percentage hemoglobine gebonden met koolzuur

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vitale functies zijn:
A
ademhaling--circulatie--bewustzijn--luchtweg--temperatuur
B
ademhaling--circulatie--bewustzijn
C
airway--breathing--circulation--disability--exposure
D
Alle 3 de antwoorden zijn juist

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Symptomen van een hypo zijn oa.:
A
Jeuk, wazig zien, veel plassen, moe
B
Moe, zweterig, bleek, wazig zien
C
Zweterig, veel dorst, hoofdpijn, moe
D
Veel drinken, veel plassen, hoofdpijn, apatisch

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een diabeet die een hypo heeft, die heeft een .... aan suiker
A
tekort
B
teveel

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is je eerste actie tijdens een hypo?
A
glucose meten
B
Insuline toedienen
C
Gelijk contact arts
D
druivensuiker geven

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een normale bloedsuiker?
A
Tussen de 2 en 5 mmol/l
B
Tussen de 6 en 10 mmol/l
C
Tussen de 1 en 4 mmol/l
D
Tussen de 4 en 8 mmol/l

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij diabetes is je bloedsuiker
A
nooit stabiel
B
altijd te laag
C
altijd te hoog
D
alle antwoorden juist

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Insuline zorgt voor het verlagen van de bloedsuiker
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Insuline zorgt ervoor dat glucose uit het
 bloed wordt gehaald en in de cellen terecht  komt (dit verlaagt de bloedsuiker).

Bij een nuchtere bloedsuiker waarde van 5.1 heb je een:
A
Hypoglykemie
B
Hyperglykemie
C
Normale waarde

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is in een gezond persoon de 'sensor' voor bloedsuiker?
A
De lever
B
De eilandjes van Langerhans
C
De hypofyse
D
De aorta

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de 3 signalen van een mogelijk CVA?
A
een lamme arm, een scheve mond en verlamming aan de benen
B
verlamming aan de benen, verstopping van de neus en verwarde spraak
C
scheve mond, verlamming aan de benen en verstopping van de neus
D
een scheve mond, een lamme arm en verwarde spraak

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De letters CVA betekenen
A
Cerebro viraal attack
B
Cerebro viraal accident
C
Cerebro vasculair attack
D
Cerebro vasculair accident

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Diagnostiek en behandeling
Vaststellen CVA
Opsporen van de oorzaak CVA 
Behandeling
anamnese
lichamelijk onderzoek
hersenscan (= CT scan) 
bloedonderzoek
ECG
echo van de halsslagaderen
trombolyse
Medicatie: bloeddrukverlager
Operatie

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na een CVA links of rechts heeft iemand uitvalsverschijnselen:
Rechts
Links
Afasie
Parese links
Apraxie
Neglect

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De heer de Jong heeft na
zijn CVA gedragsstoornissen.
In welk hersengebied heeft vermoedelijk
het CVA plaatsgevonden?
A
voorste deel van de grote hersenen
B
middelste deel van de grote hersenen
C
achterste deel van de grote hersenen
D
hersenstam

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

MEWS staat voor:
A
Modified Extasy with School
B
Modified Evening Wander Symptoms
C
Modified Early Warning System
D
Modified Elderly Wisdom Signals

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met het redeneerhulpmiddel MEWS:

A
Kun je controleren of een verpleegdoel goed is geformuleerd.
B
Bepaal je welke aanvullende informatie je moet verzamelen.
C
Beoordeel je de vitale functies van de zorgvrager.
D
Kun je helder en snel over de zorgvrager communiceren met de dokter of andere disciplines.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke situaties kan de SBAR(R)- methode worden toegepast?
A
Bij een overdracht
B
Tijdens MDO
C
Bij artsenvisite
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

SBAR is een
A
redeneerhulp
B
overdrachtsprotocol
C
classificatiesysteem
D
interventie

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staan de letters van SBAR voor
A
situatie, behandeling, anatomie, respons
B
situatie, behandeling, analyse, respons
C
situatie, bedreiging, analyse, respons
D
situatie, bedreiging, anatomie, reactie

Slide 31 - Quizvraag

situatie, behandeling, analyse, respons
antwoord B
IK VOND DEZE LES
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies