In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.
- Gemaakte zinnen controleren
- Opdracht BVB
- Verschil BWB en VZV
- Enkelvoudige en samengestelde zinnen
- Opdrachten maken
A. Verdeel de onderstaande zinnen in zinsdelen.
B. Benoem de zinsdelen.
1. Hij wacht op zijn vriendin.
2. Hij wacht op de stoep.
3. Hij hangt aan de ringen.
4. Hij hangt aan haar lippen.
Bij een bijwoordelijke bepaling (BWB):
- geeft het voorzetsel een precieze plaats of tijd aan
- kun je het voorzetsel vaak vervangen door een ander voorzetsel
Een voorzetselvoorwerp (VZV):
- begint met een voorzetsel (in, op, tijdens, na etc.)
- het voorzetsel kun je (bijna) niet vervangen door een ander voorzetsel
- het voorzetsel hoort bij een vast werkwoord
- heeft vaak een figuurlijke betekenis