Week 44 en 45 Ne 4B/K H3 Lezen: verbanden en signaalwoorden

Welkom!
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij de les Nederlands
van mevrouw Ori




Slide 2 - Tekstslide

Week 44 Pak je boek en ga de theorie op blz 83 overlezen!
Pak je boek en ga rustig 10 minuten lezen.

Slide 3 - Tekstslide

Week 44
Vandaag gaan we het hebben over de meest voorkomende tekstverbanden en signaalwoorden. 


Slide 4 - Tekstslide

Doel van deze les


  • Aan het einde van deze les kan je met behulp van signaalwoorden verbanden in een tekst herkennen en begrijpen.

Slide 5 - Tekstslide

Waarom maakt een schrijver gebruik van tekstverbanden?

Slide 6 - Woordweb

Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden 
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Slide 7 - Tekstslide

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Slide 8 - Tekstslide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 9 - Tekstslide

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 10 - Tekstslide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 11 - Tekstslide

Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van

Slide 12 - Tekstslide


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Slide 13 - Tekstslide

Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,

Slide 14 - Tekstslide

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat

Slide 15 - Tekstslide

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat

Slide 16 - Tekstslide

Van welke soort woorden maakt een schrijver gebruik om aan te kondigen dat er een tekstverband komt?
A
stopwoorden
B
signaalwoorden
C
verkeerswoorden
D
kernwoorden

Slide 17 - Quizvraag

Naar school neem ik meerdere dingen mee, zoals: schoolpas, pennen en schriften.

Zoals is het signaalwoord voor ...
A
Opsomming
B
Voorbeeld

Slide 18 - Quizvraag

Eerst ga ik straks naar huis.

Eerst is het signaalwoord voor ...
A
Mening
B
Voorbeeld
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde (chronologie)

Slide 19 - Quizvraag

Toen ik op school kwam, bleek het eerste lesuur uit te vallen.

Toen is het signaalwoord voor ....
A
Mening
B
Tijdsvolgorde (chronologie)
C
Opsomming
D
Voorbeeld

Slide 20 - Quizvraag

Ook het tweede lesuur had ik best kunnen missen.

Ook is een signaalwoord voor een .....
A
Opsomming
B
Mening
C
Voorbeeld
D
Tijdsvolgorde (chronologie)

Slide 21 - Quizvraag

Ik vind, volgens mij en mijns inziens zijn signaalwoorden voor een ....
A
Voorbeeld
B
Conclusie
C
Mening
D
Opsomming

Slide 22 - Quizvraag

Denk aan, zo en zoals zijn signaalwoorden voor een.......
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 23 - Quizvraag

Aan welk signaalwoord kun je een opsomming herkennen?

Slide 24 - Open vraag

Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals Spanje, Brazilië, Mexico en Curaçao.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = voorbeeld
C
Tekstverband = opsomming

Slide 25 - Quizvraag

Veel meiden willen naar het optreden van Pink, maar er zijn maar een beperkt aantal kaarten te koop.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = voorbeeld
C
Tekstverband = opsomming

Slide 26 - Quizvraag

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 27 - Tekstslide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 28 - Quizvraag


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 29 - Quizvraag

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 30 - Tekstslide


 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

Slide 31 - Open vraag

 Opdracht 4

Slide 32 - Tekstslide

Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 33 - Sleepvraag

 Opdracht 5

Slide 34 - Tekstslide


“Wanneer het volle maan is  
 en de maan het  dichtst bij  
 de aarde staat ...” Van welk  
 tekstverband is hier sprake? 
A
volgorde in tijd
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming

Slide 35 - Quizvraag

Vragen?
Schrijf hier je vragen op.

Slide 36 - Tekstslide

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 37 - Tekstslide

Aan de slag..
Maak uit je boek blz 83 opdracht 1 t/m 5
timer
30:00

Slide 38 - Tekstslide

Einde les! 

Slide 39 - Tekstslide