Les 9 BZT

Les 9 BTZ

Programma:
Herhaling werkwoordspelling
Bespreken schrijfopdracht
Voorbeeld schrijfopdracht klassikaal
Studiemeter: ga naar luisteren, kijk of dit lukt
Begin met de Starttaal Online zelftest lezen




1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 9 BTZ

Programma:
Herhaling werkwoordspelling
Bespreken schrijfopdracht
Voorbeeld schrijfopdracht klassikaal
Studiemeter: ga naar luisteren, kijk of dit lukt
Begin met de Starttaal Online zelftest lezen




Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling
- Welke tijd?/Welke regel?
- tegenwoordige tijd:
ezelsbruggetje: gebruik 'lopen'
werkwoorden zonder 'd' hebben nooit 'dt
- verleden tijd/voltooide tijd
sterk of zwak werkwoord?
zwak: gebruik de verlengregel

Slide 2 - Tekstslide

Voltooide tijd
Altijd met hulpwerkwoord:
ik heb gewerkt
hij heeft gewerkt
verlengregel: verleng het werkwoord:
werken > verleden tijd: werkte
dan is het voltooid deelwoord: gewerkt

Slide 3 - Tekstslide

Voltooide tijd: let op
werkwoorden eindigend op een d
wedden
hij heeft op een goed paard gewed
voltooide tijd is nooit met dt

Slide 4 - Tekstslide

Verleden tijd: let op
werkwoorden met een d: stam + de
(verlengregel kofschip)
baden > stam: baad
verleden tijd: baad+de
redden > stam: red
verleden tijd: red+de
kleden > stam: kleed
verleden tijd: kleed-de

Slide 5 - Tekstslide

Verleden tijd: let op
werkwoorden met een t: stam + te
boeten > stam: boet
verleden tijd: boet-te
fitten > stam: fit
verleden tijd: fit-te

Slide 6 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
geen 'ge' bij werkwoorden met
ge-be-her-ver-ont
gebruiken - gebruikte - gebruikt
beheren - beheerde - beheerd
herinneren - herinnerde - herinnerd
verzinnen - verzon - verzonnen
ontmoeten - ontmoette - ontmoet

Slide 7 - Tekstslide

Let op: z/s v/f wissel
Let op: werkwoorden met een 'z' krijgen een 's' op het eind bij de persoonsvorm:

wel een 'd' in de verleden en voltooide tijd:
reizen: reisde, gereisd
blozen: bloosde, gebloosd
reizen, blozen, bonzen, glanzen, grazen, niezen, peinzen, prijzen, razen, reizen, vrezen

Slide 8 - Tekstslide

Let op: z/s v/f wissel
Let op: werkwoorden met een 'v' krijgen een 'f' op het eind bij de persoonsvorm:

wel een 'd' in de verleden en voltooide tijd:
leven: leefde, geleefd
verven: verfde, geverfd
beven, draven, durven, erven, hoeven, leven, streven, zweven,
proeven 

Slide 9 - Tekstslide

Oefenen

Slide 10 - Tekstslide

Ik zie een bloem. De bloem is rood van kleur.
Ik _______ (plukken) de bloem.
De bloem geef ik aan mam.

Slide 11 - Open vraag

De jongens stonden voor de deur.
Ze waren hun sleutel kwijt.
De jongens __________ (kloppen) op de deur.
Hun vader deed de deur open.

Slide 12 - Open vraag

Sarah staat voor de kast.
Ze pakt een boek.
Sarah __________ (lezen) het boek. Het boek is mooi.

Slide 13 - Open vraag

Ik ____________ (pakken) mijn boek.
Het was een mooi boek.
Ik las het boek uit. Toen pakte ik nog een boek.

Slide 14 - Open vraag

Ik __________ (pakken) mijn boek.
Het was een mooi boek.
Ik las het boek uit. Toen pakte ik nog een boek.

Slide 15 - Open vraag

Jeroen, Koen en Lisa speelden verstoppertje.
Jeroen en Koen _______________ (verstoppen) zich
in de schuur.
Lisa kon ze niet vinden. Jeroen maakte daarom een geluidje.

Slide 16 - Open vraag

Bas ging museum.
Hij ______ (kopen) een kaartje. Het museum is groot.
Bas ____________ (rennen) langs alle zalen.

Slide 17 - Open vraag

Gisteren ging de klas op schoolreisje naar een pretpark.
De klas ________ (reizen) met de bus. De achtbaan was een leuke attractie. Niet alle kinderen __________ (durven) in de achtbaan.

Slide 18 - Open vraag

Martijn speelde op het schoolplein.
Hij ____________ (springen) van de schommel.
Martijn ____________ (kneuzen) zijn enkel.
Zijn enkel doet nog steeds pijn.

Slide 19 - Open vraag

Het examen was slecht gemaakt. Dit nieuws ____________ (verspreiden) zich als een lopend vuurtje.

Slide 20 - Open vraag

Hij was een goede docent. Hij ____________ (voorbereiden) zijn lessen altijd goed voor.

Slide 21 - Open vraag

Hij werkte in de tuin. Hij ____________ (pletten) de grond met zijn voeten.

Slide 22 - Open vraag

Schrijfopdracht
inleiding - kern - slot
Schrijfplan:
inleiding: pakkend voorbeeld, aanleiding
alinea's met verschillende onderwerpen
denk na over de volgorde
slot: het moet duidelijk zijn dat dit het einde is: een oproep, een groet, een korte samenvatting

Slide 23 - Tekstslide

Schrijven
- samenhang (u/je)
- alineaopbouw: begin met de kernzin
- signaalwoorden en verbindingswoorden
- woordenschat: afwisseling

Slide 24 - Tekstslide

Schrijfplan
- oriëntatie
- kladversie
- controle
-definitieve versie

Slide 25 - Tekstslide

email

Wat klopt er niet?

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Studiemeter
Luisteren

Slide 29 - Tekstslide

Studiemeter
Online zelftest luisteren maken

Slide 30 - Tekstslide