Voorbereiding toets hf. 1 & 2

Hoofdstuk 1&2  3HAVO
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1&2  3HAVO

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je leren voor het proefwerk van de toetsweek?
Hoofdstuk 1:
Lezen: vaste tekststructuren (1)
Woordenschat: stijlfiguren (1) herhaling, tegenstelling, opsomming, drieslag, climax, omgekeerde climax
Woordraadstrategieën: Hoe kun je de betekenis van een woord achterhalen in een tekst?
Grammatica: betrekkelijk voornaamwoord (en antecedent)




Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je leren voor het proefwerk van de toetsweek?
Spelling: trema, apostrof, accent, cedille
Werkwoordspelling


Uiteindelijk is alle stof een herhaling van periode 1.

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet je leren voor het proefwerk van de toetsweek?
Hoofdstuk 2:
Lezen: vaste tekststructuren (2)
Woordenschat: stijlfiguren (2) hyperbool, understatement, eufemisme
Grammatica: samentrekking
Grammatica: onbepaald voornaamwoord
Spelling: met of zonder -n?

Slide 4 - Tekstslide

Boekendoos
Verder tellen de punten mee die je voor je boekendoos hebt gehaald.

Slide 5 - Tekstslide

Wat wel/niet leren?
Je hoeft dus alleen te leren wat op de vorige dia's staat!
Begrijp je niet wat je moet leren? Geef dan NU aan wat je niet begrijpt!

Slide 6 - Tekstslide

Filmpje!

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Herhaling leerstof hf. 1 & 2
Lezen
Lees tekst 1&2
Welke tekststructuur heeft tekst 1?
Welke tekstructuur heeft tekst 2?
Maak nu de vragen.

Slide 9 - Tekstslide

Woordenschat hf. 1 
Stijlfiguren:
herhaling
tegenstelling
opsomming
drieslag
climax
omgekeerde climax

Slide 10 - Tekstslide

Woordenschat hf. 2
hyperbool
understatement
eufemisme

Slide 11 - Tekstslide

Stijlfiguren
Kijk voor de theorie over de stijlfiguren (woordenschat hf. 1&2) in je boek. Na deze dia volgen wat oefenopgaven.

Slide 12 - Tekstslide

Ik sta hier al eeuwen op je te wachten!
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Eufemisme
D
Drieslag

Slide 13 - Quizvraag

Zijn beide armen en benen waren gebroken, dus de schade viel reuze mee.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Eufemisme
D
Drieslag

Slide 14 - Quizvraag

Onze interieurverzorgster komt vandaag.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Eufemisme
D
Drieslag

Slide 15 - Quizvraag

Ik wil je nooit, maar dan ook nooit meer zien!
A
Hyperbool
B
Drieslag
C
Herhaling
D
Tegenstelling

Slide 16 - Quizvraag

’s Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.
A
Eufemisme
B
Tegenstelling
C
Omgekeerde climax
D
Herhaling

Slide 17 - Quizvraag

Hij werd kwaad, woedend, nee, witheet toen hij dat zag.
A
Hyperbool
B
Climax
C
Drieslag
D
Opsomming

Slide 18 - Quizvraag

Hij dacht een auto te hebben gewonnen, maar het was zelfs geen fiets. Zijn prijs was een usb-stick.
A
Hyperbool
B
Climax
C
Omgekeerde climax
D
Drieslag

Slide 19 - Quizvraag

Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.
A
Eufemisme
B
Omgekeerde climax
C
Herhaling
D
Tegenstelling

Slide 20 - Quizvraag

Bij deze comedy moet je lachen, gieren, brullen!!!
A
Herhaling
B
Hyperbool
C
Opsomming
D
Drieslag

Slide 21 - Quizvraag

Betrekkelijk voornaamwoord
Noteer bij de volgende zinnen het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent.

Slide 22 - Tekstslide

De hond die de hele tijd blaft, irriteert me mateloos.

Slide 23 - Open vraag

Het boek dat ik lees, is ongelooflijk spannend!

Slide 24 - Open vraag

Het meisje dat piloot wil worden, zit naast Jaap.

Slide 25 - Open vraag

Trema
Een trema gebruik je om  te voorkomen dat twee klinkers in een woord samen worden uitgesproken:
ideeën
poëzie
vacuüm
Probeer maar eens hoe raar je het woord uitspreekt zonder trema.


Slide 26 - Tekstslide

Welk woord is juist geschreven?
A
ruine
B
ruïne

Slide 27 - Quizvraag

Welk woord is juist geschreven?
A
egoist
B
egoïst

Slide 28 - Quizvraag

Welk woord is juist geschreven?
A
auto-ongeluk
B
autoöngeluk

Slide 29 - Quizvraag

Welk woord is juist geschreven?
A
geautomatiseerd
B
geäutomatiseerd

Slide 30 - Quizvraag

Welk woord is juist geschreven?
A
financieel
B
financiëel

Slide 31 - Quizvraag

Welk woord is juist geschreven?
A
financiele
B
financiële

Slide 32 - Quizvraag

Welk woord is juist geschreven?
A
mediaändacht
B
media-aandacht

Slide 33 - Quizvraag

Trema of koppelteken?
Het koppelteken gebruik je wanneer het om samenstellingen gaat.
vb. keuze-element
gala-avond
diploma-uitreiking

Slide 34 - Tekstslide

Apostrof
Gebruik je als weglatingsteken:
's avonds i.p.v. des avonds (oude naamval)
't Is toch wat. (Het is toch wat)
Om uitspraakproblemen te voorkomen:
auto's (Ander lees je autos, de apostrof komt in de plaats van een extra 'o')

Slide 35 - Tekstslide

Apostrof
Bij afkortingen:
cd's, pc's, dvd's
In verkleinwoorden op -y voorafgaand door een medeklinker:
baby'tje
lolly'tje
maar:
displaytje (De letter vóór de -y is een klinker)

Slide 36 - Tekstslide

LET OP!
's Morgens fiets ik altijd met mijn vriendinnen naar school.
't Wordt hoog tijd dat we weer mogen knuffelen.

cadeaus
tradities
Annes fiets (Als je Anne's fiets schrijft, dan moet je eigenlijk Annees fiets lezen.)

Slide 37 - Tekstslide

Accent
Accent aigu: logé (Spreek uit als logee)
Accent grave: crèche, hè (Spreek uit als mèh)
Accent circonflexe: crêpe (Spreek uit als de 'e' in pet)

Slide 38 - Tekstslide

Cedille
Je spreekt de 'c' niet als een 'k' uit, maar als een 's'.
voorbeelden:
Curaçao
reçu

Slide 39 - Tekstslide

Samentrekking

Slide 40 - Tekstslide

Voorwaartse samentrekking
Het gezamenlijke deel wordt genoemd in het eerste deel van de samentrekking. 
Het weggelaten deel staat vooraan, vandaar ook voorwaarts.
Voorbeeld:
dorpsstraten en -pleinen

Slide 41 - Tekstslide

Achterwaartse samentrekking
Het gemeenschappelijke deel wordt genoemd in het laatste deel van de samentrekking en daarvóór weggelaten. 
Voorbeeld:
voor- en nadelen

Slide 42 - Tekstslide

Er zijn drie niveaus met samentrekkingen:


woordniveau = als je twee woorden hebt waarvan een deel hetzelfde is kun je dat deel één keer weglaten;
   achterwaarts: geel- of groenachtig
voorwaarts: theekopjes en -schoteltjes

Slide 43 - Tekstslide

LET OP!
Het weglatingsstreepje plaats je op de plek waar je het deel van het woord weglaat. Er hoort geen spatie tussen het streepje en het deel van het woord dat er nog staat.

Slide 44 - Tekstslide

woordgroepniveau = binnen een woordgroep worden een of meer hele woorden weggelaten

   achterwaarts: oude en nieuwe boeken
voorwaarts: mooie jongens en meisjes

Slide 45 - Tekstslide

zinsniveau = één of meer zinsdelen die twee keer voorkomen, worden weggelaten
   achterwaarts: Pieter koopt en Laura verkoopt aandelen.
voorwaarts: Ik fiets snel, maar hij nog sneller.

Slide 46 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Verwijst vaag naar iets of iemand. Je kent geen bijzonderheden van de persoon of het ding.

iets, niets, iemand, niemand, alles, men, iedereen........

Slide 47 - Tekstslide

0

Slide 48 - Video

Met of zonder -n
onbepaalde telwoorden: enkele, vele, sommige, weinige
Deze schrijf je met een -n als ze personen aanduiden.
Voorbeeld:
Sommigen gingen na het feestje naar huis, anderen gingen nog naar de stad.

Slide 49 - Tekstslide

Met of zonder -n
Als onbepaalde telwoorden geen personen aanduiden of niet zelfstandig (maar bijvoeglijk)gebruikt worden, schrijf je ze zonder -n.
Voorbeeld:
Enkele van de appels waren verrot. (Geen personen)
Alle leerlingen moeten goed opletten. (Bijvoeglijk)

Slide 50 - Tekstslide

Met of zonder -n
Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die personen aanduiden eindigen in het enkelvoud op een -e en in het meervoud op -n.
De bejaarde (ev) liep achter z'n rollator naar de winkel.
Hoeveel verslaafden (mv) kunnen ze nog opvangen in Rotterdam.

Slide 51 - Tekstslide

Met of zonder -n
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden schrijf je altijd met een -n
koperen
gouden
zilveren

Slide 52 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Zie LessonUp-les in map Jaarbijlagen bij Extra Uitleg.
Er zit ook een document met uitleg in de map Jaarbijlagen.

Slide 53 - Tekstslide