Herhaling T5+T6

1 / 41
volgende
Slide 1: Link
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Link

Slide 2 - Tekstslide

evolutie

Slide 3 - Tekstslide

Evolutietheorie 
Evolutie = de ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten, ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.​


Slide 4 - Tekstslide

Natuurlijke selectie 
Organismen die zich goed hebben aangepast aan hun milieu hebben een grotere kans om in leven te blijven en nakomelingen te krijgen = natuurlijke selectie.​

De sterkste overleven, dus degenen die het meeste kans hebben om zich voort te planten overleven. 

Slide 5 - Tekstslide

Rudimentaire organen
Een orgaan kan in de loop van de evolutie zijn functie verloren hebben en dus in het huidige tijdperk overbodig zijn.

Door aanpassingen kunnen organen een deel van hun functie verliezen en niet of nauwelijks tot ontwikkeling komen, dit worden rudimentaire organen genoemd. 

Slide 6 - Tekstslide

Geologische tijdschaal
Tijdschaal waarin de tijd sinds het ontstaan van de aarde is weergegeven

Slide 7 - Tekstslide

Fossielen 
Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen, of afdrukken van organismen in gesteenten

Ontstaan als de resten van organismen worden bedekt door sedimenten. 

Slide 8 - Tekstslide

Thema 6 Ecologie en duurzaamheid

Slide 9 - Tekstslide

Invloed milieu op organisme
Biotische factoren: invloed afkomstig uit de levende natuur
Abiotische factoren: invloed afkomstig uit de levenloze natuur

Slide 10 - Tekstslide

De hoeveelheid bomen waar een vogel in kan schuilen zijn een
A
Biotische factor
B
Abiotische factor

Slide 11 - Quizvraag

Ecologie
Individu 
Populatie 
Levensgemeenschap/  biotoop
Ecosysteem
Biosfeer

Slide 12 - Tekstslide

Voedselketen/ voedselweb
Binnen een ecosysteem is er nooit maar 1 voedselketen, alle voedselketens samen vormen een voedselweb/ voedselnet)

Slide 13 - Tekstslide

Biomassa

Biomassa= de hoeveelheid energierijke stoffen in een organisme/ ecosysteem

Slide 14 - Tekstslide

Piramide van biomassa

Slide 15 - Tekstslide

Piramide van biomassa
Is een piramide van aantallen altijd een piramidevorm?
Ja!



Omdat er altijd biomassa verloren gaat van de ene schakel naar de volgende schakel van de voedselketen.

Slide 16 - Tekstslide

Rollen in een voedselketen
Producenten:
Planten (en algen) staan altijd onderaan een voedselketen.
Zij zijn in staat tot fotosynthese:
water + koolstofdioxide + zonlicht -> glucose + zuurstof

Slide 17 - Tekstslide

Producenten
Glucose + mineralen (uit de bodem) = allerlei andere bouwstoffen voor de plant 

Slide 18 - Tekstslide

Consumenten
Consumenten eten planten en/ of dieren.
Ze gebruiken de stoffen waaruit de planten/ dieren zijn opgebouwd om te verbranden (energie) of om te groeien (bouwstoffen).

Slide 19 - Tekstslide

Consumenten
Je kunt de consumenten op volgorde in de voedselketen nummeren.
Eerste orde, tweede orde, enz.

Slide 20 - Tekstslide

Een consument van de eerste orde is een planteneter
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Afvaleters
Dode planten en dieren worden gegeten door afvaleters (pissebedden, regenwormen, enz).
Dit zijn ook consumenten.


Slide 22 - Tekstslide

Reducenten
De laatste schakel wordt gevormd door de reducenten: de schimmels en bacteriën die het dode materiaal helemaal omzetten naar mineralen, water en koolstofdioxide.


Slide 23 - Tekstslide

Reducenten
Stoffen die niet door reducenten kunnen worden afgebroken zijn niet-biologisch afbreekbaar.

Stoffen die direct afkomstig zijn van organismen zijn biologisch afbreekbaar.


Slide 24 - Tekstslide

Een wollen trui is
A
biologisch afbreekbaar
B
niet-biologisch afbreekbaar

Slide 25 - Quizvraag

Kringloop
De producenten, consumenten, afvaleters en reducenten vormen een kringloop


Slide 26 - Tekstslide

Koolstofkringloop

Slide 27 - Tekstslide

Populatie
Populatie = een groep organismen van dezelfde soort binnen één gebied (ecosysteem).

Populatiegrootte = het aantal individuen in een populatie

Slide 28 - Tekstslide

Hoe groot is een populatie?
Optimale omstandigheden: abiotische en biotische factoren zijn zo gunstig mogelijk: de populatie kan zo groot mogelijk worden.


Slide 29 - Tekstslide

Relaties binnen een soort
Concurrentie (ruimte/ eten/ partner) -> 
* territorium
* rangorde







Slide 30 - Tekstslide

Relaties tussen soorten
Symbiose:
samenlevingsvorm tussen soorten (anders dan voedselrelatie).


Slide 31 - Tekstslide

Dit is een voorbeeld van
A
Symbiose
B
Mutualisme
C
Commensalisme
D
Parasitisme

Slide 32 - Quizvraag

Waarom is het milieu zo belangrijk?
Omdat we dingen uit het milieu halen als grondstoffen, voedsel, energiebron enz. 
Kortom: zonder het milieu kunnen wij niet leven.

Slide 33 - Tekstslide

Impact op biodiversiteit
Biodiversiteit: het totaal aan verschillende soorten in een gebied (planten, dieren, bacteriën, schimmels).

Landen nemen beschermingsmaatregelen om het bedreigde diersoort weer in aantallen toe te laten nemen​
Herintroductie is het terugbrengen van een dier- of plantensoort in een land.​

Slide 34 - Tekstslide

Welke invloed hebben wij?
  1. We maken dingen op uit het milieu: uitputting
  2. We stoppen schadelijke spullen in het milieu: vervuiling

Dit leidt tot aantasting van het milieu: milieuproblemen,

Deze problemen merken we zelf maar ook de natuur om ons heen.

Slide 35 - Tekstslide

Brandstoffen
.

We gebruiken brandstoffen voor het aandrijven van machines en voertuigen.


We gebruiken brandstoffen voor het opwekken van electriciteit

Slide 36 - Tekstslide

Fossiele brandstoffen
Zonlicht + Koolstofdioxide (CO2)
-> fotosynthese in planten
-> glucose + zuurstof (O2)
-> andere energierijke stoffen in planten en dieren

Dode planten en dieren -> fossiele brandstoffen

Bij de verbranding van deze brandstoffen komt CO2 vrij (en het kost O2)

Slide 37 - Tekstslide

Versterkt broeikaseffect
Stijging broeikaseffect 
Afname biodiversiteit 
Verandering klimaatzones 
Verschuiving diersoorten 

Slide 38 - Tekstslide

Gevolgen
Voedselketens kunnen in gevaar komen.
Schadelijke organismen kunnen meer gaan voorkomen (blauwalg - teken)
Minder landbouwgrond -> voedselschaarste

Slide 39 - Tekstslide

Jouw invloed op het milieu
Ecologische voetafdruk:
het land- en wateroppervlak dat nodig is voor jouw consumptie en jouw afval.
Voetafdruk Nederland: 6,3 ha 

Hoe meer je consumeert, hoe hoger die voetafdruk. 

Slide 40 - Tekstslide

Duurzaamheid
Duurzaamheid betekent:
• niet meer stoffen uit het milieu halen dan het milieu kan aanvullen
• niet meer stoffen toevoegen aan het milieu dan het milieu kan verwerken

Slide 41 - Tekstslide