BSR 29/01 2ha Grammatica ZD 11 Zinsdeelzinnen

Open alvast je boek op blz. 226-227.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§11: Zinsdeelzinnen

Voordat we beginnen:
2HA
GRAMMATICA
ZINSDELEN
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Open alvast je boek op blz. 226-227.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§11: Zinsdeelzinnen

Voordat we beginnen:
2HA
GRAMMATICA
ZINSDELEN

Slide 1 - Tekstslide

  • Je weet wat een zinsdeelzin is.
  • Je kunt in een samengestelde zin de verschillende zinsdeelzinnen.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:
  • Verder met Cursus 5: Grammatica zinsdelen
  • de uitleg behandelen van paragraaf 11 (en hierbij aantekeningen maken);
  • Opdrachten van paragraaf 11
    maken en nakijken.

Slide 3 - Tekstslide

Kies de bijvoeglijke bepalingen.

De spelers van de A-selectie trainen op het verste veld.


A
spelers
B
van de A-selectie
C
trainen
D
verste

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Enkelvoudig vs. samengesteld
Sommige zinnen hebben één persoonsvorm -> enkelvoudige zin.
Andere zinnen hebben meerdere persoonsvormen -> samengestelde zin.
In zo'n samengestelde zin heb je altijd een hoofdzin en een bijzin.
Hoofdzin
Bijzin
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar. Er passen geen andere zinsdelen tussen.
Tussen onderwerp en persoonsvorm kunnen wel andere zinsdelen staan (het woordje 'niet' bijvoorbeeld.
De persoonsvorm staat voor in de zin: als eerste of als tweede zinsdeel.
De persoonsvorm staat vaak achter in de zin.

Slide 6 - Tekstslide

Enkelvoudige of samengestelde zin?

Je mag als goochelaar trucs nooit uitleggen aan iemand buiten de 'magische kring'.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 7 - Quizvraag


(Op veel plaatsen viert men carnaval) (en de optocht trekt dan veel publiek.)
A
hoofdzin-hoofdzin
B
hoofdzin-bijzin
C
bijzin-hoofdzin
D
bijzin-bijzin

Slide 8 - Quizvraag


(Nadat Sybrand zijn kamer had opgeruimd), (ging hij met een paar vrienden gamen.)
A
hoofdzin-hoofdzin
B
hoofdzin-bijzin
C
bijzin-hoofdzin
D
bijzin-bijzin

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de hoofdzin in onderstaande zin?

In de krant stond dat de renovatie van de Notre Dame in Parijs gestart is.

Slide 10 - Open vraag



blz. 226-227
Grammatica woordsoorten 
Paragraaf 11
Zinsdeelzinnen
 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Zinsdeelzinnen
Als een samengestelde zin (paragraaf 9) bestaat uit een hoofdzin en een bijzin, is de bijzin onderdeel van de hoofdzin. Deze bijzin heeft dan een bepaalde functie. Zo'n bijzin noem je een zinsdeelzin. Er zijn vier soorten zinsdeelzinnen:
  • Een onderwerpszin (ow-zin);
  • een lijdendvoorwerpszin (lv-zin);
  • een meewerkendvoorwerpszin (mv-zin);
  • een bijwoordelijkebepalingszin (bwb-zin).

Slide 13 - Tekstslide

Stappenplan zinsdeelzinnen
Zo bepaal je of er binnen een zin een zinsdeelzin is. 

1. Bepaal wat de hoofdzin is door de zin vragend te maken: de hoofdzin komt dan vooraan te staan.
2. Geef het begin en het einde van de bijzin aan.
3. Staat er een persoonsvorm in de bijzin? Vervang de bijzin dan door één woord.
4. Ontleed de hoofdzin en stel vast welk zinsdeel dit woord is.
5. De bijzin is hetzelfde zinsdeel als de ingevulde woordgroep. 

Slide 14 - Tekstslide

Stappenplan zinsdeelzinnen
Een zinsdeel is pas een zinsdeelzin als er een persoonsvorm in staat. 
1. Als er geen dijken zijn, zou meer dan de helft van Nederland onder water staan. 
2. (Als er geen dijken zijn), zou meer dan de helft van van Nederland onder water staan.
                 bijzin                                                               hoofdzin
3. Zonder dijken zou meer dan de helft van Nederland onder water staan.
4. pv = zou 
    ow = meer de de helft van Nederland
    wg = zou staan
    bwb = zonder dijken, onder water
5. Dus: 'Als er geen dijken zijn' = bwb-zin

Slide 15 - Tekstslide

Uitlegfilmpje!

Slide 16 - Tekstslide

(Wie de pubquiz wint), ontvangt een snackpakket.
A
hoofdzin
B
ow-zin
C
lv-zin
D
mv-zin

Slide 17 - Quizvraag

Men moet de huid niet verkopen (voordat de beer geschoten is).
A
hoofdzin
B
bwb-zin
C
lv-zin
D
mv-zin

Slide 18 - Quizvraag

Ik heb Frida verteld (dat zij een regenjas moet meenemen).
A
hoofdzin
B
bwb-zin
C
lv-zin
D
mv-zin

Slide 19 - Quizvraag

(Aan iedereen die het wilde zien), showde Mart zijn nieuwe telefoon.
A
hoofdzin
B
bwb-zin
C
lv-zin
D
mv-zin

Slide 20 - Quizvraag

Bepaal de zinsdeelzin, kies uit:
ow-zin, lv-zin, mv-zin, bwb-zin.

De zanger beloofde dat zijn tour door Amerika
ditmaal zou doorgaan.
timer
2:00

Slide 21 - Open vraag

Aan het werk
Ik vind het nog lastig:
Ik begrijp het wel:
Extra oefenen aan de hand van een oefenblad.

Klaar? Starten aan opdracht 1, 2 en 3.
Zelfstandig werken:
Opdracht 1, 2 en 3 van paragraaf 11.
Klaar? Verder oefenen in de online methode.

Slide 22 - Tekstslide

Wat?
Cursus 5: Grammatica zinsdelen §11 Zinsdeelzinnen. 
Opdracht 1 en 2 (blz. 226-227).
Hoe?
Klassikaal. Zorg ervoor dat je meeschrijft.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuten. 
Daarna gaan we verder met opdracht 3 t/m 5.
Klaar?
Oefen verder: https://www.cambiumned.nl/zinsdelen/

Samen maken 
timer
10:00

Slide 23 - Tekstslide

Wat?
Cursus 5: Grammatica zinsdelen §11 Zinsdeelzinnen. 
Opdracht 1, 2, 3 en 4 (blz. 226-227).
Hoe?
Zelfstandig. De eerste vijf minuten in stilte, daarna overleggen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
20 minuten. Daarna gaan we de opdrachten bespreken.

Klaar?
Oefen verder: https://www.cambiumned.nl/zinsdelen/

Huiswerkopdrachten
timer
20:00

Slide 24 - Tekstslide

  • Je weet het verschil tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen.
  • Je kunt hoofd- en bijzinnen herkennen.
  • Je kunt enkelvoudige en samengestelde herkennen.
Lesdoelen

Slide 25 - Tekstslide

Ontleed de zin.

Doordat je zo treuzelde, heb je nu de bus gemist.
timer
3:00

Slide 26 - Open vraag

Welke zinsdelen kun je gemakkelijk vinden?

Slide 27 - Open vraag

Welke zinsdelen vind je nog lastig?

Slide 28 - Open vraag

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 29 - Tekstslide