Oefentoets H1 Made in the Netherlands met dubbele vragen voor extra oefening

Oefentoets H1 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets H1 

Slide 1 - Tekstslide

Wie heeft er een grotere reikwijdte?
A
Ziekenhuis
B
Supermarkt
C
Schoenenwinkel
D
Snackbar

Slide 2 - Quizvraag

Olie wordt vervoerd van Irak naar de haven van Rotterdam
A
Massa of bulkgoed
B
Stukgoed

Slide 3 - Quizvraag

Welk landbouwproduct wordt niet door Nederland geëxporteerd?
A
Bloemen
B
Zuivel
C
Vlees
D
Sojabonen

Slide 4 - Quizvraag

Boer Gijs stond bekend om het verbouwen van graan en het houden van koeien. Nu verbouwd hij alleen maar graan.
A
Dit is mechanisatie.
B
Dit is specialisatie.
C
Dit is seizoensarbeid.
D
Dit is industriële inertie.

Slide 5 - Quizvraag

Welk begrip past het best bij een koe die gemolken wordt door een melkmachine?
A
Reikwijdte
B
Specialisatie
C
Mechanisatie
D
Akkerbouw

Slide 6 - Quizvraag

Wat is GEEN product dat Nederland veel exporteert?
A
Bloemen
B
Zuivel
C
Graan
D
Vlees

Slide 7 - Quizvraag

Waardoor zijn boeren in staat steeds grotere stukken grond te bewerken?
A
Mechanisatie
B
Schaalvergroting
C
Specialisatie
D
Biodiversiteit

Slide 8 - Quizvraag

Tegenwoordig is nog maar 2% van de beroepsbevolking werkzaam in de landbouw?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Tegenwoordig is de Biodiversiteit in Nederland
A
Groter
B
Kleiner

Slide 10 - Quizvraag

De redenen waarom bedrijven voor een bepaalde plaats kiezen, noemen we?
A
Industriële inertie
B
Vertrekredenen
C
Vestigingsplaatsfactoren
D
Denken ze daar over na?

Slide 11 - Quizvraag

Welke van de twee soorten goederen is goedkoper om te vervoeren?
A
Massagoed
B
Stukgoed

Slide 12 - Quizvraag

Wat is GEEN reden voor een bedrijf om zich in een stad te vestigen?
A
De arbeidsmarkt
B
De afzetmarkt
C
Goede infrastructuur
D
Kans op korting van de stad

Slide 13 - Quizvraag

In Nederland staan veel hoofdkantoren van Multinationals.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Een restaurant is een voorbeeld van een voorziening met baliefunctie.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Welke soort industrie bestaat niet in Nederland
A
Zwarte industrie
B
Half zware industrie
C
Lichte industrie

Slide 16 - Quizvraag

Een meubelboulevard is een voorbeeld van een dagelijkse voorziening
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een specialistische voorziening?
A
Supermarkt
B
Bakker
C
IKEA
D
Slager

Slide 18 - Quizvraag

Schiphol is het grootste vliegveld van Nederland
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Welke van deze bestemmingen met het vliegtuig ligt het verste weg? En is dus ook het meest vervuilende
A
Italië
B
Zuid-Afrika
C
Polen
D
Bali

Slide 20 - Quizvraag

Hoe noem je iemand die dagelijks moet reizen om op zijn of haar werk te komen?
A
Forel
B
Forens
C
Reiziger
D
Toerist

Slide 21 - Quizvraag

Schiphol trekt veel bedrijven aan
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Boer Jan stond bekend om het verbouwen van graan en het houden van koeien. Nu heeft hij alleen nog koeien.
A
Dit is mechanisatie.
B
Dit is specialisatie.
C
Dit is seizoensarbeid.
D
Dit is industriële inertie.

Slide 23 - Quizvraag

Pakken melk die worden vervoerd worden naar de supermarkt is een voorbeeld van?
A
Massagoed
B
Stukgoed

Slide 24 - Quizvraag

Dit is een voorbeeld van massagoed.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Welk soort landbouw vind je aan de kust bij Nederland. Schiphol is vaak op korte afstand.
A
Vleesveeteelt
B
Groente en bloemen
C
Akkerbouw
D
Fruitteelt

Slide 26 - Quizvraag

De redenen waarom bedrijven voor een bepaalde plaats kiezen, noemen we?
A
Industriële inertie
B
Vertrekredenen
C
Vestigingsplaatsfactoren
D
Denken ze daar over na?

Slide 27 - Quizvraag

De redenen waarom bedrijven voor een bepaalde plaats kiezen, noemen we?
A
Industriële inertie
B
Vertrekredenen
C
Vestigingsplaatsfactoren
D
Denken ze daar over na?

Slide 28 - Quizvraag

In Nederland staan best veel hoofdkantoren van Multinationals.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag