Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Quiz DNA (p. 1-10)
Quiz DNA (p. 1-10)
1 / 25
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Natuurwetenschappen
Secundair onderwijs
In deze les zitten
25 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
25 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Quiz DNA (p. 1-10)
Slide 1 - Tekstslide
Rangschik de woorden van groot naar klein:
gen - orgaan - DNA - lichaam - cel - chromosoom - stelsel
Slide 2 - Open vraag
Hoe heet het rode gedeelte op de afbeelding?
A
fosforzuur
B
desoxyribose
C
suiker
D
organische base
Slide 3 - Quizvraag
Hoe heet het groene gedeelte op de afbeelding?
A
organische base
B
suiker
C
desoxyribose
D
fosforzuur
Slide 4 - Quizvraag
Hoe heet het paarse gedeelte op de afbeelding?
A
desoxyribose
B
fosforzuur
C
organische base
D
suiker
Slide 5 - Quizvraag
Welke organische basen horen bij elkaar?
A
A & C T & G
B
A & T C & G
C
T & C A & G
D
A & U G & C
Slide 6 - Quizvraag
De genen van een kind zijn voor de helft afkomstig van de vader en voor de helft afkomstig van de moeder.
A
Juist
B
Fout
Slide 7 - Quizvraag
Geslachtscellen bevatten 23 paar chromosomen.
A
Juist
B
Fout
Slide 8 - Quizvraag
Duid het juiste antwoord aan.
Een gen is ...
A
een ander woord voor chromosoom
B
een ander woord voor DNA
C
een stukje DNA dat de erfelijke informatie voor een bepaalde eigenschap bevat
D
een eiwit dat de erfelijke informatie voor een bepaalde eigenschap bevat
Slide 9 - Quizvraag
Duid het juiste antwoord aan.
Chromosomen ...
A
bevatten erfelijke informatie die je overerft van je ouders
B
zijn kleine deeltjes van een gen
C
is een ander woord voor RNA
D
bestaan uit lange slierten eiwitten
Slide 10 - Quizvraag
Zet de stappen in de juiste volgorde.
In het cytoplasma bindt het mRNA zich aan een ribosoom.
Deze kopie heet mRNA en bevat de genetische code in een iets andere vorm: in plaats van thymine (T) bij DNA, gebruikt mRNA uracil (U).
Het ribosoom leest het mRNA in groepjes van drie basen (codons). Elke codon codeert voor een aminozuur.
In de celkern opent de DNA-helix, en een enzym maakt een kopie van één streng DNA.
tRNA (transfer-RNA) helpt de juiste aminozuren naar het ribosoom te brengen.
Dit mRNA verlaat de kern via een kernporie en gaat naar het cytoplasma.
De aminozuren worden achter elkaar gekoppeld tot een keten.
Deze keten vouwt zich op tot een werkend eiwit.
Slide 11 - Tekstslide
Antwoord:
In de celkern opent de DNA-helix, en een enzym maakt een kopie van één streng DNA.
Deze kopie heet mRNA en bevat de genetische code in een iets andere vorm: in plaats van thymine (T) bij DNA, gebruikt mRNA uracil (U).
Dit mRNA verlaat de kern via een kernporie en gaat naar het cytoplasma.
In het cytoplasma bindt het mRNA zich aan een ribosoom.
Het ribosoom leest het mRNA in groepjes van drie basen (codons). Elke codon codeert voor een aminozuur.
tRNA (transfer-RNA) helpt de juiste aminozuren naar het ribosoom te brengen.
De aminozuren worden achter elkaar gekoppeld tot een keten.
Deze keten vouwt zich op tot een werkend eiwit.
Slide 12 - Tekstslide
Duid het juiste antwoord aan.
Gentechnologie ...
A
maakt DNA kleiner door er stukken uit te knippen
B
vervangt 'slechte' cellen door 'goede' cellen
C
is een ander woord voor mutatie
D
verandert een deel van de erfelijke informatie in een cel
Slide 13 - Quizvraag
Geef 1 voordeel en 1 nadeel van gentechnologie.
Slide 14 - Open vraag
Hoe heet een cel die slechts uit 23 chromosomen bestaat?
A
Haploïde cellen
B
Diploïde cellen
Slide 15 - Quizvraag
Hoe noem je de celdeling die de voortplantingscellen vormt?
A
Mitose
B
Cellulose
C
Metastase
D
Meiose
Slide 16 - Quizvraag
Welke celdeling zie je hier?
A
Mitose
B
Meiose
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een karyogram?
A
De geslachts-chromosomen
B
De verzameling van waarneembare eigenschappen
C
Een scan van je hart
D
Een voorstelling van de chromosomen
Slide 18 - Quizvraag
Wat wordt er beschreven?
De verzameling van alle genetische informatie noem je het ...
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 19 - Quizvraag
Marie heeft haar haren blond laten verven bij de kapper.
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 20 - Quizvraag
Joshua heeft blauwe ogen, net als zijn beide ouders.
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 21 - Quizvraag
Wanneer je het fenotype gedeeltelijk zelf kan wijzigen of wanneer het fenotype gewijzigd wordt, dan spreken we van een
A
mutatie
B
modificatie
Slide 22 - Quizvraag
Een mutatie is altijd slecht.
A
Juist
B
Fout
Slide 23 - Quizvraag
Het genotype en fenotype van een eeneiige tweeling zijn identiek.
A
Juist
B
Fout
Slide 24 - Quizvraag
Quiz DNA (p. 1-10)
Slide 25 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Moleculaire genetica oefeningen 6CLIL
Mei 2020
- Les met
49 slides
Biologie
Secundair onderwijs
Celcyclus en Celdeling_H4
December 2020
- Les met
47 slides
Biologie
Secondary Education
RNA en transcriptie
Februari 2023
- Les met
25 slides
Biology
Secondary Education
Translatie
Maart 2023
- Les met
23 slides
Biology
Secondary Education
Quiz T3 H1
September 2024
- Les met
21 slides
Biologie
Secundair onderwijs
Moleculaire genetica
Augustus 2024
- Les met
36 slides
Biologie
Secundair onderwijs
Eiwitsynthese (oefeningen)
Augustus 2022
- Les met
19 slides
Biologie
Secundair onderwijs
Van gen tot eiwit (oefeningen)
November 2024
- Les met
28 slides
Natuurwetenschappen
Secundair onderwijs