Koppelwerkwoorden en gezegdes

Nederlands
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Start les
Zit je op je eigen plek?
Is je mobiel uit het zicht?
Zijn je oortjes uit?
Hangt je jas aan de kapstok?
Zijn je pet en capuchon af?
Je bent stil bij start les.

timer
1:30

Slide 2 - Tekstslide

Planning

Uitleg ww
Uitleg kww
Uitleg nwg
Maken oefeningen It's Learning
Doel

Je weet wat koppelwerkwoorden zijn
Je weet wat een naamwoordelijk gezegde is
Je weet het verschil tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

Slide 3 - Tekstslide

Een werkwoord is:
Een werkwoord geeft aan wat er wordt gedaan of gebeurt. Werkwoorden zijn doe-woorden.

Bijvoorbeeld:
Gamen                     Worden
Lopen                        Proberen
Zullen                        Eten

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdwerkwoord
Het hoofdwerkwoord geeft aan het (werkwoordelijk) gezegde zijn belangrijkste betekenis. Het wordt ook wel een zelfstandig werkwoord genoemd

De andere werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden.


Een hoofdwerkwoord kan een persoonsvorm zijn, een infinitief (heel werkwoord) of een voltooid deelwoord .

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het hoofdwerkwoord in de volgende zinnen?

Slide 6 - Tekstslide

De jongens gaan morgen na school samen wat eten. (infinitief)

Slide 7 - Open vraag

Hij heeft opgetreden in de Ziggo Dome.

Slide 8 - Open vraag

Stef wil nog steeds loonwerker worden.

Slide 9 - Open vraag

Hulpwerkwoord
Een hulpwerkwoord staat nooit alleen in een zin: het 'helpt' het hoofdwerkwoord. 

Een hulpwerkwoord geeft bijvoorbeeld aan dat iets in het verleden is gebeurd of dat iemand iets wil of kan doen.

Slide 10 - Tekstslide

LET OP!
Staan er meerdere werkwoorden in de zin, dan is de persoonsvorm sowieso een hulpwerkwoord.

Hij zou leraar willen worden: zou willen worden 
Twee hulpwerkwoorden > zou, willen.

Hoofdwerkwoord: worden.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is uit de volgende zinnen het hulp werkwoord?

Slide 12 - Tekstslide

Nora zou wel op mijn feest hebben willen komen.

Slide 13 - Open vraag

Dat boek heeft zij vannacht uitgelezen.

Slide 14 - Tekstslide

De conciërges gaan meer toezicht houden in de kantine tijdens de pauze.

Slide 15 - Open vraag

Wij hebben de hele nacht door gefeest

Slide 16 - Tekstslide

Blaffend rent het hondje naar oma toe.

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin.
Persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord.

Slide 18 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden 
- Koppelwerkwoorden komen voor in zinnen met een 
   naamwoordelijk gezegde.
 - Een koppelwerkwoord geeft aan dat het onderwerp iets is.
- Er zijn 9 koppelwerkwoorden.
- Koppelwerkwoorden zijn vaak de persoonsvorm, maar niet altijd. 

Slide 19 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen

Slide 20 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
Je leert:
* Wat een naamwoordelijk gezegde is.
* Wat het verschil is tussen het naamwoordelijk gezegde en het werkwoordelijk gezegde.
* Hoe je het naamwoordelijk gezegde in een zin herkent.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

Mijn vader is vorige week 52 jaar geworden.

Slide 24 - Open vraag

Mijn moeder is vorige maand jarig geweest.

Slide 25 - Open vraag

Mijn moeder gaf mijn moeder een platenspeler cadeau.

Slide 26 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.

Slide 27 - Tekstslide

Dat meisje wordt later tandarts.

A
wordt tandarts
B
later tandarts
C
meisje wordt
D
dat meisje

Slide 28 - Quizvraag

Het eten is lekker.
A
eten lekker
B
het eten
C
is lekker
D
eten lekker

Slide 29 - Quizvraag

Jouw cijfer wordt een voldoende.

Slide 30 - Open vraag

Ik ben ziek.

Slide 31 - Open vraag