Paragraaf 11: zinsdeelzinnen

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Bespreken huiswerk
Zinsdeelzinnen herkennen en benoemen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Bespreken huiswerk
Zinsdeelzinnen herkennen en benoemen

Slide 1 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
Opdracht 2 tm 4 op bladzijde 223. 

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen

Slide 3 - Tekstslide

Noteer van de zin: pv, ow, wg, lv, mv, bwb.

Tijdens de les gaf Nouschka alle weekendnieuwtjes door aan Jolinde.

Slide 4 - Tekstslide

Noteer van de zin: pv, ow, wg, lv, mv, bwb.

Heeft Herman Brood dit museum ooit een van zijn schilderijen geschonken?

Slide 5 - Tekstslide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Slide 6 - Tekstslide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm

VB: Evelien werkt bij de bakker. 


Samengestelde zin: zin met meer dan 1 persoonsvorm

VB: Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes. 

Slide 7 - Tekstslide

Daniël had zich opnieuw verslapen, omdat hij had zitten gamen tot laat in de avond.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 8 - Quizvraag

Mattia heeft zijn tas al ingepakt.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 9 - Quizvraag

Hoofd- en bijzinnen
Als een zin twee persoonsvormen heeft, is het een samengestelde zin. Deze samengestelde zin bestaat uit hoofdzinnen of hoofd- en bijzinnen.

Slide 10 - Tekstslide

Samengevat
Hoofdzin:
Pv en ow naast elkaar
Pv staat vooraan
Staat vooraan als je de zin vragend maakt.
Bijzin:
Pv en ow niet naast elkaar
Pv staat achteraan.

Slide 11 - Tekstslide

Toen de zomervakantie dichtbij kwam, werden sommige leerlingen minder gemotiveerd.
A
1x HZ
B
2x HZ
C
BZ + HZ
D
HZ + BZ

Slide 12 - Quizvraag

Daniël had zich opnieuw verslapen, want hij had zitten gamen tot laat in de avond.
A
1x HZ
B
2x HZ
C
BZ + HZ
D
HZ + BZ

Slide 13 - Quizvraag

Maakt deze nieuwe sport een kans?
A
1x HZ
B
2x HZ
C
BZ + HZ
D
HZ + BZ

Slide 14 - Quizvraag

Zinsdeelzinnen

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen beide zinnen?
Mijn vriend Nick vertelde mij geweldig nieuws. 

Mijn vriend Nick vertelde mij dat hij vertrekt naar Nieuw-Zeeland.

Slide 16 - Tekstslide

Verschil:
Mijn vriend Nick vertelde mij geweldig nieuws. 
Enkelvoudige zin. 

Mijn vriend Nick vertelde mij dat hij vertrekt naar Nieuw-Zeeland.
Samengestelde zin

Slide 17 - Tekstslide

Is er iets hetzelfde?
Mijn vriend Nick vertelde mij geweldig nieuws. 


Mijn vriend Nick vertelde mij dat hij vertrekt naar Nieuw-Zeeland.

Slide 18 - Tekstslide

Even ontleden
Mijn vriend Nick vertelde mij geweldig nieuws. 


Slide 19 - Tekstslide

Even ontleden
Mijn vriend Nick vertelde mij 
dat hij vertrekt naar Nieuw-Zeeland.

Wat doen we met de bijzin? 

Slide 20 - Tekstslide

Even ontleden
Mijn vriend Nick vertelde mij 
dat hij vertrekt naar Nieuw-Zeeland.

De bijzin ontleden wij niet.
Deze benoemen we alleen. 

Slide 21 - Tekstslide

Terug naar de eerste zin
Mijn vriend Nick vertelde mij geweldig nieuws. > lv

Wat is dat geweldige nieuws? 


dat hij vertrekt naar Nieuw-Zeeland.




Slide 22 - Tekstslide

Terug naar de eerste zin
Mijn vriend Nick vertelde mij geweldig nieuws. > lv


dat hij vertrekt naar Nieuw-Zeeland
=
 zinsdeelzin 





Slide 23 - Tekstslide

Zinsdeelzinnen
Als een samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin (HZ) en een bijzin (BZ), is de bijzin een onderdeel (een zinsdeel) van de hoofdzin. De bijzin is één zinsdeel.

Een zinsdeel is een zinsdeelzin als er een persoonsvorm in staat.

Slide 24 - Tekstslide

Zinsdeelzinnen
De meest voorkomende zinsdeelzinnen zijn:
  • onderwerpszin (ow-zin)
  • lijdendvoorwerpszin (lv-zin)
  • meewerkendvoorwerpszin (mv-zin)
  • bijwoordelijke bepalingszin (bwb-zin), 'bijwoordelijke bijzin'

Slide 25 - Tekstslide

Zinsdeelzin: hoe pak je dit aan?
  • 1: Zoek de persoonsvorm(en). Zet de zin in een andere tijd.
  • 2: Bepaal of de zin enkelvoudig of samengesteld is.
  • 3: Samengesteld? Zijn het twee hoofdzinnen of een hoofdzin en een bijzin?
  • 4: Is de zin een bijzin? Zet dan strepen om de zin, zodat het een zinsdeel wordt.
  • 5: Vervang de bijzin door 1 woord.
  • 6: Ontleed de 'nieuwe' zin en benoem het zinsdeel. 

Slide 26 - Tekstslide

Oefenen
  • Zin: Ik vind dat hij die talentenjacht moet winnen. 
  • 1: Zoek de persoonsvorm(en). Zet de zin in een andere tijd.
  • Vind - moet

Slide 27 - Tekstslide

Oefenen
  • Zin: Ik vind dat hij die talentenjacht moet winnen. 
  • 2: Bepaal of de zin enkelvoudig of samengesteld is.
  • PV: vind - moet
  • 2 persoonsvormen: samengestelde zin.

Slide 28 - Tekstslide

Oefenen
  • Zin: Ik vind dat hij die talentenjacht moet winnen. 
  • 3: Samengesteld? Zijn het twee hoofdzinnen of een hoofdzin en een bijzin?
  • Maak de zin vragend: Vind ik dat hij die talentenjacht moet winnen? 
  • Hoofdzin: Ik vind 
  • Bijzin: Dat hij die talentenjacht moet winnen

Slide 29 - Tekstslide

Oefenen
  • Zin: Ik vind dat hij die talentenjacht moet winnen. 
  • 4: Is de zin een bijzin? Zet dan strepen om de zin, zodat het een zinsdeel wordt.
  • Ik vind [dat hij die talentenjacht moet winnen]

Slide 30 - Tekstslide

Oefenen
  • Zin: Ik vind dat hij die talentenjacht moet winnen. 
  • 5: Vervang de bijzin door 1 woord.
  • Ik vind [dat hij die talentenjacht moet winnen]
  • Ik vind DAT 

Slide 31 - Tekstslide

Oefenen
  • Zin: Ik vind dat hij die talentenjacht moet winnen. 
  • 6: Ontleed de 'nieuwe' zin en benoem het zinsdeel. 
  • Ik vind [dat hij die talentenjacht moet winnen]
  • Ik vind DAT 
  • vind = pv
  • ow = ik
  • lv = dat 

Slide 32 - Tekstslide

Oefenen
Benoem de bijzinnen hieronder. Je mag samenwerken.
Stap 1: vervang het dikgedrukte stukje door 1 of meerdere woordjes.
Stap 2: ontleed de nieuwe zin.
- Wat hij jou vertelt, heeft hij zelf verzonnen.
- Omdat het zo hard regent, blijf ik vandaag binnen. 
- De vrouw die op hoge hakken liep, liep snel naar de tafel.


Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1 op bladzijde 227.
Deze bespreken we over 5 minuten. 
Klaar? Begin alvast met opdracht 2.


Slide 34 - Tekstslide