Verhaalanalyse 1

Havo 3
Verhaalanalyse
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Havo 3
Verhaalanalyse

Slide 1 - Tekstslide

Programma tot aan TW4
21/05: verhaalanalyse = theorie
23/05: verhaalanalyse = werkles verhaal analyseren
28/05: verhaalanalyse = bespreken verhaal
30/05: hemelvaart
31/05: vrij
04/06 Boektoets verhaalanalyse ‘De laatste halte’.
06/06: Leesvaardigheid
11/06: Leesvaardigheid
13/06: Leesvaardigheid


Slide 2 - Tekstslide

Waarom zou je een verhaal willen analyseren?
Wat is het doel van een analyse?

Slide 3 - Tekstslide

Lees het volgende stuk.
Ze waren er trots op dat ze doodnormaal waren en als er ooit mensen waren geweest van wie je zou denken dat ze nooit bij iets vreemds of geheimzinnigs betrokken zouden raken waren zij het wel, want voor  dat soort onzin hadden ze geen tijd. Meneer was directeur van Drillings, een boormachinefabriek. Hij was groot en gezet en had bijna geen nek, maar wel een enorme snor.  (...) Toen hij wakker werd, op de duffe grijze dinsdag waarop ons verhaal begint, zou hij bij het zien van de bewolkte hemel absoluut niet gezegd hebben dat die dag overal in het land vreemde dingen zouden gebeuren. Neuriënd zocht hij zijn saaiste das uit voor het werk...

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je
van meneer? Geef meerdere
uiterlijke en innerlijke
kenmerken.

Slide 5 - Woordweb

Hoe ziet meneer eruit?
(je mag een plaatje zoeken en sturen)

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Verhaalanalytische vragen over meneer Duffeling
1) Weerspiegelt het uiterlijk van meneer Duffeling zijn innerlijk?
2) Waarom zou J.K. Rowling hem zo typeren?
3) Welke tegenstelling zit er in het karakter van meneer Duffeling? Waarom?


Slide 8 - Tekstslide

Andere analytsche vragen
1) Wat kun je zeggen over tijd? Wanneer speelt het zich af?
2) Waaraan kun je afleiden dat er onheilspellende dingen staan te gebeuren?
3) De Duffelings wonen op de Ligusterlaan. Waarom kiest de schrijver hiervoor?
4) Aan welke zin zou je kunnen opmaken  dat het hier om een kinderboek gaat?

Slide 9 - Tekstslide

Literaire begrippen
1. Personages: rond karakter, vlak karakter en type, innerlijke, uiterlijke en overige kenmerken, weerspiegelen.
2. Perspectief: Ik-perspectief, personaal perspectief en auctoriaal perspectief, perspectief bepalen.
3. Tijd: verteltijd, vertelde tijd, vertragen, versnellen, flashback, chronologie
4. Ruimte: weerspiegelen
5. Stijl: taalgebruik van de auteur
6. Spanning: open plekken, vooruitwijzing, dwaalspoor, vertragen, ruimte

Slide 10 - Tekstslide

Personages 
Hoofdpersonen en bijfiguren

Rond karakter: van dit personage weet je veel. Je weet wat hij denkt en voelt. Belangrijk: hij verwerft inzicht, hij verandert.
Vlak karakter: idem, maar verwerft géén inzicht.
Type: oppervlakkig personage, bijfiguur.

Slide 11 - Tekstslide

Rond karakter
Vlak karakter
Type

Slide 12 - Sleepvraag

Perspectief: standpunt van waaruit het verhaal verteld wordt.
Ik-perspectief: Je weet alleen van het ik-personage wat hij denkt en voelt. Van de anderen weet je niets. 
Personaal perspectief: het verhaal wordt vanuit een hij of zij vertelt. Ook nu weet je van anderen niets.
Alwetende verteller: (voice over) ook vanuit hij/zij, maar nu weet je wél wat anderen denken en voelen. 

Slide 13 - Tekstslide

‘Eerst was er de tuin, in de tuin de vijver, en daarna weer een gazon. Daarachter een hoge heg, donkergroen. Hij wist wat er na de heg kwam: een wild terrein waar ze huizen gingen bouwen. Een stuk van dat terrein kon hij zien, en de houtzagerij aan het eind ervan. En hij kon lezen, Leverkaats Fijnhoutzagerij.’

Uit: Hoela, Cees Nooteboom

A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetende verteller

Slide 14 - Quizvraag

‘Ik werk in het natuurmuseum. Tijdelijk, om werkervaring op te doen. Je kunt niet gewoon thuis blijven zitten. Ik heb tientallen keren gesolliciteerd. Maar ik ben buitenlander en politiek vluchteling.’

Uit: een onbekende trekvogel, Kader Abdolah
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetende verteller

Slide 15 - Quizvraag

‘Ze nam een slokje van de wijn, drukte haar sigaret uit en zag een gefragmenteerd beeld van zichzelf tussen de flessen voor de spiegel achter de bar. Weer de blik van die man. Hij had opmerkelijk heldere ogen, die bijna licht leken uit te stralen. Verdomd, het was net of hij haar zat te fixeren. Joost had niets in de gaten en tapte op z'n eigen, half nonchalante manier drie biertjes voor de Amstel-jongens.’ Uit: de invaller, Rene Appel

A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetende verteller

Slide 16 - Quizvraag

Tijd
1. Verteltijd: Met verteltijd bedoelen we de tijd die nodig is om het verhaal te vertellen of te lezen. Je mag dit aangeven met tijd maar ook met het aantal pagina’s of woorden.  

2. Vertelde tijd: De tijdsduur die in het verhaal verloopt noemen we de vertelde tijd. Dat kan zijn een week of een dag, maar ook een eeuw, 20 jaar, een middag of een zomer.  

Slide 17 - Tekstslide

Tijd
3. Vertragen: gebeurtenis duurt in werkelijkheid korter. 
4. Versnelling: Onbelangrijke gebeurtenissen (periodes) worden niet of nauwelijks beschreven.
5. Historische tijd: periode waarin het verhaal zich afspeelt.
6. Chronologische volgorde: de volgorde waarin de gebeurtenissen zich voordeden.
7. Flashback: halverwege het verhaal krijg je informatie wat er in het verleden is gebeurd.
8. Flashforward: tijdsprong

Slide 18 - Tekstslide

Wat kun je zeggen over tijd?
Ze waren er trots op dat ze doodnormaal waren en als er ooit mensen waren geweest van wie je zou denken dat ze nooit bij iets vreemds of geheimzinnigs betrokken zouden raken waren zij het wel, want voor dat soort onzin hadden ze geen tijd. Meneer was directeur van Drillings, een boormachinefabriek. Hij was groot en gezet en had bijna geen nek, maar wel een enorme snor. (...) Toen hij wakker werd, op de duffe grijze dinsdag waarop ons verhaal begint, zou hij bij het zien van de bewolkte hemel absoluut niet gezegd hebben dat die dag overal in het land vreemde dingen zouden gebeuren. Neuriënd zocht hij zijn saaiste das uit voor het werk...

Slide 19 - Tekstslide

Wat kun je zeggen over tijd?
Ze waren er trots op dat ze doodnormaal waren en als er ooit mensen waren geweest van wie je zou denken dat ze nooit bij iets vreemds of geheimzinnigs betrokken zouden raken waren zij het wel, want voor dat soort onzin hadden ze geen tijd. Meneer was directeur van Drillings, een boormachinefabriek. Hij was groot en gezet en had bijna geen nek, maar wel een enorme snor. (...) Toen hij wakker werd, op de duffe grijze dinsdag waarop ons verhaal begint, zou hij bij het zien van de bewolkte hemel absoluut niet gezegd hebben dat die dag overal in het land vreemde dingen zouden gebeuren. Neuriënd zocht hij zijn saaiste das uit voor het werk...

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Ruimte
Elementen die in een verhaal de sfeer beïnvloeden noemen we met een literaire term: de ruimte. De schrijver bepaalt de ruimte voor zijn verhaal. Hij bepaalt in welke omgeving en in welke sfeer het verhaal zich afspeelt. 

Je kunt het begrip ruimte ruim opvatten: regenachtig, zonovergoten, duister, de Middeleeuwen, op de Noordpool, een lift, een leegstaand flatgebouw, etc.

Slide 22 - Tekstslide

Welke elementen van ruimte herken je?
Ze waren er trots op dat ze doodnormaal waren en als er ooit mensen waren geweest van wie je zou denken dat ze nooit bij iets vreemds of geheimzinnigs betrokken zouden raken waren zij het wel, want voor dat soort onzin hadden ze geen tijd. Meneer was directeur van Drillings, een boormachinefabriek. Hij was groot en gezet en had bijna geen nek, maar wel een enorme snor. (...) Toen hij wakker werd, op de duffe grijze dinsdag waarop ons verhaal begint, zou hij bij het zien van de bewolkte hemel absoluut niet gezegd hebben dat die dag overal in het land vreemde dingen zouden gebeuren. Neuriënd zocht hij zijn saaiste das uit voor het werk...

Slide 23 - Tekstslide

Welke elementen van ruimte herken je?
Ze waren er trots op dat ze doodnormaal waren en als er ooit mensen waren geweest van wie je zou denken dat ze nooit bij iets vreemds of geheimzinnigs betrokken zouden raken waren zij het wel, want voor dat soort onzin hadden ze geen tijd. Meneer was directeur van Drillings, een boormachinefabriek. Hij was groot en gezet en had bijna geen nek, maar wel een enorme snor. (...) Toen hij wakker werd, op de duffe grijze dinsdag waarop ons verhaal begint, zou hij bij het zien van de bewolkte hemel absoluut niet gezegd hebben dat die dag overal in het land vreemde dingen zouden gebeuren. Neuriënd zocht hij zijn saaiste das uit voor het werk...

Slide 24 - Tekstslide

Volgende les 23/05
Werkles verhaalanalyse
Meenemen leesboek 'De laatste halte'

Slide 25 - Tekstslide