10-1: aanwijzend en vragend voornaamwoord

Aanwijzend en vragend voornaamwoord

2e
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Aanwijzend en vragend voornaamwoord

2e

Slide 1 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin:
Olivia ging gister met haar hond naar dit strand.

Slide 3 - Open vraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin:
Zij won de wedstrijd. Dat was een hele prestatie.
A
Zij
B
dat
C
prestatie
D
wedstrijd

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin:
Hoe ver is het nog lopen naar die boerderij?

Slide 5 - Open vraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin:
Deze jongen is de snelste.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin:
Zo'n trui zou ik ook graag willen hebben.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin:
Er zijn 5 koekjes, maar die 2 zijn de lekkerste.

Slide 8 - Open vraag

Vragend voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het vragend voornaamwoord?
Wat vind je van deze trui?
A
je
B
deze
C
het
D
wat

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het vragend voornaamwoord ?
Welke jongen is de snelste van de drie die daar rennen?
A
het
B
die
C
de
D
welke

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het vragend voornaamwoord?
Wat is de leukste school van Nederland?
A
van
B
de
C
wat
D
de

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het vragend voornaamwoord?
Sanne vroeg wie er morgen op haar feest komt.
A
Sanne
B
op
C
wie
D
haar

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het vragend voornaamwoord?
Mike vroeg aan de verkoper welk koekje het lekkerst is.
A
welk
B
het
C
aan
D
Mike

Slide 14 - Quizvraag

Aan de slag!

Slide 15 - Tekstslide