Het benoemen van de rollen

iemand - iets - (aan/voor) iemand


De rollen van het zelfstandig werkwoord
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

iemand - iets - (aan/voor) iemand


De rollen van het zelfstandig werkwoord

Slide 1 - Tekstslide

Na deze les.....
  • Kan je benoemen hoeveel rollen een zelfstandig werkwoord heeft.
• Weet je dat een zelfstandig werkwoord met 1 rol een onderwerp heeft.
• Weet je dat een zelfstandig werkwoord met 2 rollen een onderwerp en (in de meeste gevallen) een lijdend voorwerp heeft.
• Weet je dat een zelfstandig werkwoord met 3 rollen een onderwerp, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp heeft.
• Kan je het onderwerp, het lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp in de zin benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Iemand huilt.

Slide 3 - Tekstslide

Iemand huilt.
Het kind huilt.
Het zelfstandig werkwoord "huilen" heeft 1 rol.
Het kind huilt.
huilt = pv en wwg
Het kind = onderwerp
1 rol is altijd het onderwerp.

Slide 4 - Tekstslide

Iets stinkt.

Slide 5 - Tekstslide

Iets stinkt.
De prullenbak stinkt.
Het zelfstandig werkwoord "stinken" heeft 1 rol.

stinkt = pv en wwg
De prullenbak = onderwerp
1 rol is altijd het onderwerp.

Slide 6 - Tekstslide

Iemand gooit iets.

Slide 7 - Tekstslide

Iemand gooit iets.
Het meisje gooit de bal.
Het zelfstandig werkwoord "gooien" heeft 2 rollen.
gooit = pv en wwg 
2 rollen!!!!!
Hoe benoem je nu "het meisje" en "de bal"?

Slide 8 - Tekstslide

Onderwerp en lijdend voorwerp
Als een zelfstandig werkwoord 2 rollen heeft dan is er een onderwerp en een lijdend voorwerp.

Wie of wat doet de handeling = het onderwerp.
Wie of wat ondergaat de handeling = het lijdend voorwerp.


Slide 9 - Tekstslide

Het meisje gooit de bal.
gooit = pv en wwg 
Het meisje doet de handeling = onderwerp
De bal ondergaat de handeling = lijdend voorwerp

Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel rollen heeft het werkwoord
LEZEN?
(iemand - iets - iemand)
A
1 rol
B
2 rollen

Slide 11 - Quizvraag

Lezen: 2 rollen
Iemand leest iets.

Want als iemand leest, wordt er een boek, tijdschrift, krant gelezen.

Iemand doet de handeling = het onderwerp.
Iets ondergaat de handeling = het lijdend voorwerp.


Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel rollen heeft het werkwoord
ZOENEN?
(iemand - iets - iemand)
A
1 rol
B
2 rollen

Slide 13 - Quizvraag

Zoenen: 2 rollen
Iemand zoent iemand.

Want als iemand zoent, geeft iemand iemand een kus.
Iemand doet de handeling: de zoener = onderwerp
Iemand ondergaat de handeling: de gezoende = lijdend voorwerp

Slide 14 - Tekstslide

Hoeveel rollen heeft het werkwoord
WANDELEN?
(iemand - iets - iemand)
A
1 rol
B
2 rollen

Slide 15 - Quizvraag

Wandelen: 1 of 2 rollen
Soms kan een werkwoord 1 rol of 2 rollen hebben.
Iemand wandelt / Iemand wandelt iets

Oma wandelt / 1 rol / oma doet de handeling = onderwerp
Oma wandelt de Vierdaagse  / 2 rollen
Oma doet de handeling = onderwerp
de Vierdaagse ondergaat de handeling = lijdend voorwerp

Slide 16 - Tekstslide

Iemand vertelt iemand een geheim.

Slide 17 - Tekstslide

Iemand vertelt iemand een geheim.
De juf vertelt de meester een geheim.
Het zelfstandig werkwoord "vertellen" heeft 3 rollen.
vertelt  = pv en wwg
3 rollen!!!!!

Slide 18 - Tekstslide

Onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
Als een zelfstandig werkwoord 3 rollen heeft dan is er een onderwerp, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp.

Wie of wat doet de handeling = het onderwerp.
Wie of wat ondergaat de handeling = het lijdend voorwerp.
Wie of wat ontvangt de handeling = het meewerkend voorwerp.

Je kunt voor het meewerkend voorwerp AAN/VOOR toevoegen EN weglaten.

Slide 19 - Tekstslide

De juf vertelt (AAN) de meester een geheim.
vertelt  = pv en wwg 
De juf doet de handeling = onderwerp.
Een geheim ondergaat de handeling = lijdend voorwerp.
De meester is de ontvanger = meewerkend voorwerp.

Slide 20 - Tekstslide

En nu zelf aan de slag
Opdracht 1: in een tweetal onderzoeken hoeveel rollen de 9 zelfstandige werkwoorden hebben.
Opdracht 2: individueel onderzoeken welke rol het onderwerp, het lijdend voorwerp en/of het meewerkend voorwerp is.
Afsluiting les: 8 snelle quizvraagjes.

Slide 21 - Tekstslide

En nu nog even een quizje
Pak je iPad er weer bij en doe mee.

Slide 22 - Tekstslide

Hoeveel rollen heeft het werkwoord
BELOVEN?
A
1 rol
B
2 rollen
C
3 rollen

Slide 23 - Quizvraag

De juf belooft de meester een lekker broodje.
Wat is: een lekker broodje?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 24 - Quizvraag

Hoeveel rollen heeft het werkwoord
HELPEN?
A
1 rol
B
2 rollen
C
3 rollen

Slide 25 - Quizvraag

Papa helpt mama.
Wat is: papa?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 26 - Quizvraag

Hoeveel rollen heeft het werkwoord
BLAFFEN?
A
1 rol
B
2 rollen
C
3 rollen

Slide 27 - Quizvraag

De hond blaft.
Wat is: blaft?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
pv en wwg

Slide 28 - Quizvraag

Hoeveel rollen heeft het werkwoord
BELOVEN?
A
1 rol
B
2 rollen
C
3 rollen

Slide 29 - Quizvraag

Deze juf belooft jullie een snoepje.
Wat is: jullie?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 30 - Quizvraag