H 3 p.2 + p.3 KBL

• Economie
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Een bedrag waarvan je een bepaald soort uitgaven moet doen.

1. financiering
2. budget
3. polis

Het op elkaar afstemmen van de inkomsten en uitgaven.

1. budgetteren
2. financieren
3. inkomen

De manier waarop geld beschikbaar komt voor een aankoop.

1. budgetteren
2. financiering
3. inkomen

De totale ontvangsten in geld en in natura.

1. inkomen
2. budget
3. loonschaal

Het aanvangsloon en de verhogingen daarvan behorend bij een functie.

1. polis
2. loonschaal
3. inkomen

Een inkomen waarvoor geen tegenprestatie wordt geleverd.

1. loonschaal
2. polis
3. overdrachtsinkomen

Het schriftelijke bewijs van een verzekering.

1. polis
2. overdrachtsinkomen
3. financiering

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.

1. inkomen
2. budget
3. schadeverzekering
4. reserveren

De prijs die een product na gebruik opbrengt.

1. vervangingsprijs
2. uitsluiting
3. restwaarde
4. reserveren

Een overeenkomst met de afspraak om de materiële schade te vergoeden die is ontstaan door een onzeker voorval.

1. schadeverzekering
2. reserveren

Het inkomen dat volgens de overheid ten minste nodig is om van te leven.

1. uitsluiting
2. sociaal minimum
3. sociaal inkomen

Een schade die volgens de verzekeringsvoorwaarden niet in aanmerking komt voor een vergoeding

1. uitsluiting
2. vervangingsprijs
3. restwaarde

De prijs van een nieuw product op het moment dat je het oude wilt vervangen.

1. restwaarde
2. schadeverzekering
3. vervangingsprijs

Overeenkomst tussen de verzekerde en de verzekeringsmaatschappij.

1. schadeverzekering
2. verzekeringsovereen-komst
3. sociaal minimum

Een WA-verzekering gecombineerd met een verzekering tegen de schade aan het eigen voertuig

1. WA- + cascoverzekering
2. WA-verzekering
3. cascoverzekering

Een verplichte verzekering tegen de aansprakelijkheid voor schade die met een motorvoertuig wordt toegebracht aan anderen.

1. WA- + cascoverzekering
2. cascoverzekering
3. WA-verzekering

Budgetteren is nodig:
(kies 2 goede antwoorden )

1. – als de inkomsten gelijk blijven;
2. – als de uitgaven veranderen;
3. – als je nietwilt sparen;
4. Budgetteren is nodig: – als de uitgaven blijvend hoger zijn dan de budgetten.

Budgetteren is nodig:
(kies 2 goede antwoorden )

1. – als de inkomsten veranderen;
2. – als de uitgaven gelijk blijven;
3. – als je een nauwelijks kunt sparen;
4. Budgetteren is nodig: – als de uitgaven altijd hoger zijn dan de budgetten.

Budgetteren is nodig:

1. – als de inkomsten niet veranderen;
2. – als de uitgaven niet veranderen;
3. – als je een groter bedrag wilt sparen;
4. -budgetteren is niet nodig: – als de uitgaven soms lager zijn dan de budgetten.

Als er een tekort is, moet er bezuinigd worden. Op welke manier kun je bezuinigen op incidentele uitgaven?

1. Huismerkartikelen kopen in de supermarkt.
2. Geen cola meer drinken op het terras.
3. Opzeggen van een abonnement.
4. Uitstel van de aankoop van een iPod.

Seema en Tim praten over sparen. Seema zegt: 'Door te sparen verschuift je koopkracht naar de toekomst.' Tim zegt: 'Je kunt tegenvallers ook verzekeren.' Wie heeft er gelijk?

1. Seema
2. Tim
3. Seema en Tim allebei

Wanneer is de rente het hoogst?
Vink twee antwoorden aan.

1. Als je ook nog andere bankrekeningen hebt.
2. Bij een langere spaarperiode.
3. Bij een laag rentepercentage.
4. Bij een hoog spaarbedrag.

Tim en Josje hebben samen € 15.000 spaargeld. De rente is 3% per jaar. Hoeveel rente krijgen ze gedurende vier jaren?

1. € 450
2. € 1.800
3. € 1.250

Seema heeft € 1.200 spaargeld. De rente is 2,5% per jaar. Hoeveel rente krijgt ze per maand?

1. €2,50
2. € 30
3. € 15

Waardoor wordt het leenbedrag van de lening kleiner?

1. Door betalen van rente.
2. Door betalen van aflossing.
3. Door de hoogte van het percentage.

Seema mag 'rood' staan op haar rekening. Wat is een voordeel van deze vorm van krediet?

1. Zij kan dan haar rekeningen blijven betalen.
2. Zij moet dan rente betalen.
3. Zij kan dan niet sparen.