H5_les1_argumentatie_standpunt_typenargumentatie




Herhalen theorie Argumentatie
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les




Herhalen theorie Argumentatie

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
- Weet je wat de belangrijkste begrippen van argumentatie inhouden
- Kun je onderscheid maken tussen standpunt en argument
- Weet je welke typen argumenten er zijn

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling theorie argumentatie
Wat weet je nog?

Slide 3 - Tekstslide

Welke begrippen ken je nog van argumenteren?

Slide 4 - Woordweb

Geef een synoniem van het woord 'standpunt'

Slide 5 - Woordweb

Ik vond het optreden van Kraantje Pappie gisteren helemaal geweldig!
Ik ben er nog niet over uit of ik een verzekering bij Achmea of Menzis afsluit.
Ik wil nooit meer naar Frankrijk op vakantie.
Positief standpunt
Negatief standpunt
Standpunt van twijfel

Slide 6 - Sleepvraag

een uitspraak waarover je een mening kunt hebben
Voorbeeld: Iedereen moet automatisch donor zijn. 
De reden waarom je iets vindt.
Begint vaak met want/omdat of heeft dus in de zin
Een stelling/standpunt
Een argument

Slide 7 - Sleepvraag

Standpunt: 
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Rotterdam gaan.
Waarderend argument
Feitelijk 
argument

Reizen met het OV is veel rustiger.
Het OV is goedkoper dan de auto.

Slide 8 - Sleepvraag

Standpunt: 
Maastricht is een prima stad om een 
excursie voor CKV te organiseren. 
Waarderend argument
Feitelijk argument
In Maastricht kan je verschillende musea en galeries bezoeken.
Maastricht heeft een gezellige binnenstad.

Slide 9 - Sleepvraag

Standpunt
Argument 1
Argument 2
Uit onderzoek van California State University blijkt dat intensief gebruik van sociale media kan leiden tot een persoonlijkheidsstoornis.
Het lijkt me daarom een goed idee om minder tijd te besteden aan Facebook.
Bovendien zijn er leukere dingen in het leven dan selfies posten.

Slide 10 - Sleepvraag

Soorten argumenten
feiten/onderzoek
ervaring (=empirisch)
autoriteit/gezag
vergelijking (=analogie)
voorbeeld
nut/(on)gewenst gevolg
veronderstelling/vermoeden
persoonlijke overtuiging/geloof (=moreel)
emoties

Slide 11 - Tekstslide

”Als Van Gaal zegt dat die speler zijn geld waar is, dan moet hij wel goed zijn.”
A
emotioneel argument
B
feitelijk argument
C
gezagsargument
D
ervaringsargument

Slide 12 - Quizvraag


Soort argument?
A
moreel argument
B
vergelijkingsargument
C
ervaringsargument
D
feitelijk argument

Slide 13 - Quizvraag


Carglass: “Een sterretje
kan een barst worden.”
A
vergelijkingsargument
B
empirisch argument
C
moreel argument
D
emotioneel argument

Slide 14 - Quizvraag


Soort argument?
A
ervaringsargument
B
gezagsargument
C
feitelijk argument
D
emotioneel argument

Slide 15 - Quizvraag

"Laat dat maar staan, want dat soort vlees mag ik van mijn geloof niet eten."
A
veronderstelling/vermoeden
B
emotioneel argument
C
moreel argument
D
gezagsargument

Slide 16 - Quizvraag

To do...
 Online:
OpNiveau blok 3 Argumenteren - Lezen argumenteren en bijzonder taalgebruik - Startopdracht 2 + opdr. 3

Boek: 
maak startopdr. 2 op blz. 175-177 +
opdr. 3 op blz. 178-180

Slide 17 - Tekstslide