4HW2 Onderzoeksvaardigheden

Op het internet webshops vergelijken om jouw favoriete paar sneakers zo goedkoop mogelijk te kopen.
Dit is WEL onderzoek
Dit is GEEN onderzoek
1 / 61
volgende
Slide 1: Poll
GedragswetenschappenSecundair onderwijs

In deze les zitten 61 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Op het internet webshops vergelijken om jouw favoriete paar sneakers zo goedkoop mogelijk te kopen.
Dit is WEL onderzoek
Dit is GEEN onderzoek

Slide 1 - Poll

Op het einde van het vierde middelbaar een vergelijking maken tussen de verschillende studierichtingen waarin je geïnteresseerd bent.
Dit is WEL onderzoek.
Dit is GEEN onderzoek.

Slide 2 - Poll

Inhoud
  1. Inleiding 
  2. Onderzoek
  3. Stappen in een onderzoek
  4. Onderzoeksonderwerp
  5. Onderzoeksvragen, deelvragen en hypothesen
  6. Onderzoeksmethoden

Slide 3 - Tekstslide

Mensenkennis
Wetenschappelijke kennis

Slide 4 - Sleepvraag

Mensenkennis
Wetenschappelijke kennis
Objectief
Systematisch verkregen
Controleerbaar
Subjectief
Gebaseerd op toevallige ervaringen
Niet-controleerbaar

Slide 5 - Sleepvraag

2. Wat is onderzoek?
Wetenschappelijke kennis
  • Objectief
  • Systematisch verkregen
  • Controleerbaar
Mensenkennis
  • Subjectief
  • Gebaseerd op toevallige ervaringen
  • Niet-controleerbaar

Slide 6 - Tekstslide

2. Wat is onderzoek?
Wat is subjectiviteit? 
1.  Lees het verhaal over de ontmoeting op de bus.
2. Onderlijn nadien de woorden/zinsdelen
     die wijzen op subjectiviteit.



Slide 7 - Tekstslide

2. Wat is onderzoek?
Ik zit op de bus. De bus is overvol en dan stap jij op. Je komt naast de stoel voor mij staan met je gezicht naar me toe. Naast je staan enkele oudere dames. De deur van de bus gaat open en er komt nog een hele hoop volk bij. Je lacht naar mij. Je lach is mooi en vol deugnieterij en ik geef je mijn spontane glimlach terug. Je bent blij met mijn lach zoals ik met de jouwe. Na een tijdje komt de plaats naast me vrij en jij neemt deze in. Je bent nieuwsgierig, want je probeert stiekem mee te kijken op mijn smartphone. Zodra ik dat merk, durf je echter niet meer op te kijken. Je neemt iets uit je zak. Het is een gsm. Je haalt ook een set oortjes tevoorschijn en verbindt deze met je gsm. Ik vraag me af hoe jij contact maakt met anderen. Ik vind het maar stoerdoenerij en asociaal. Je bent een loser....

Slide 8 - Tekstslide

3. Stappen in onderzoek

Slide 9 - Tekstslide

Waar start een onderzoek mee, volgens jullie?

Slide 10 - Woordweb

Waar eindigt een onderzoek mee, volgens jullie?

Slide 11 - Woordweb

3. Stappen in onderzoek
1. Oriëntatie op het onderzoeksprobleem
2. Formuleren van onderzoeksvragen
3. Maken van een onderzoeksplan
4. Verwerven van informatie (= verzamelen)
5. Verwerken van informatie (= analyse)
6. Beantwoorden van vragen en formuleren van conclusies
7. Overdragen van informatie

Slide 12 - Tekstslide

4. Onderzoeksonderwerp
Er moet ALTIJD reden/aanleiding zijn voor
jouw onderzoek

                       STAP 1. Wat wil ik onderzoeken?

                      Datgene waarover je meer wil weten =
                      onderzoeksonderwerp
                                      
                     
                            

Slide 13 - Tekstslide

Volgend schooljaar mag jij zelf een onderzoek doen binnen het vak gedragswetenschappen.
Waarover zou jij meer willen te weten komen?

Slide 14 - Open vraag

4. Onderzoeksonderwerp
Een onderzoeksonderwerp kiezen: 5 voorwaarden

Slide 15 - Tekstslide

Waaraan moet een goed onderzoek voldoen, volgens jullie?

Slide 16 - Woordweb

4. Onderzoeksonderwerp
Een onderzoeksonderwerp kiezen: 5 voorwaarden
  1. Onderzoekbaarheid
  2. Ethisch verantwoord
    = geen schade toebrengen + privacy respecteren
  3. Zo eenduidig en specifiek mogelijk
    = voldoende afgebakend (wie? wat? waar?)
  4. Haalbaarheid: voldoende tijd en geld
  5. Bereikbaarheid en bereidwilligheid deelnemers

Slide 17 - Tekstslide

Aan welke voorwaarde voor een goed onderzoeksonderwerp wordt in onderstaand voorbeeld NIET voldaan?

Je wil te weten komen of er leven is na de dood.
A
Haalbaarheid
B
Onderzoekbaarheid
C
Bereikbaarheid en bereidwilligheid
D
Ethisch verantwoord

Slide 18 - Quizvraag

Aan welke voorwaarde voor een goed onderzoeksonderwerp wordt in onderstaand voorbeeld NIET voldaan?

Je wil onderzoek doen naar diefstal en vraagt aan enkele vrienden om iets te stelen.
A
Haalbaarheid
B
Onderzoekbaarheid
C
Bereikbaarheid en bereidwilligheid
D
Ethisch verantwoord

Slide 19 - Quizvraag

Aan welke voorwaarde voor een goed onderzoeksonderwerp wordt in onderstaand voorbeeld NIET voldaan?

Je wil onderzoek doen naar "rookgedrag bij jongeren".
A
Haalbaarheid
B
Onderzoekbaarheid
C
Bereikbaarheid en bereidwilligheid
D
Eenduidig en specifiek

Slide 20 - Quizvraag

Aan welke voorwaarde voor een goed onderzoeksonderwerp wordt in onderstaand voorbeeld NIET voldaan?

Je wil onderzoek doen naar het leven van een astronaut in een raket. Je moet daarvoor minstens 2 jaar meereizen in een ruimtestation.
A
Haalbaarheid
B
Onderzoekbaarheid
C
Bereikbaarheid en bereidwilligheid
D
Eenduidig en specifiek

Slide 21 - Quizvraag

Aan welke voorwaarde voor een goed onderzoeksonderwerp wordt in onderstaand voorbeeld NIET voldaan?

Je wil onderzoek doen naar moeders die in een vluchthuis wonen, ondergedoken voor hun gewelddadige partner.
A
Haalbaarheid
B
Onderzoekbaarheid
C
Bereikbaarheid en bereidwilligheid
D
Eenduidig en specifiek

Slide 22 - Quizvraag

4. Onderzoeksontwerp
4.1.    Een onderzoeksontwerp kiezen: 5 voorwaarden

Slide 23 - Tekstslide

Je krijgt de opdracht om een onderzoek te doen naar piercings. Op welke manier kan je het onderzoeksonderwerp 'piercings' inperken?

Slide 24 - Open vraag

5. Onderzoeksvragen, deelvragen en hypotheses

Slide 25 - Tekstslide

5. Onderzoeksvragen, deelvragen en hypotheses
Onderzoeksvraag = hoofdvraag

DEFINITIE
                           Omschrijving van wat je wil onderzoeken in
                           vraagvorm gegoten
                           Vraag die je beantwoord wil zien op einde van         
                           onderzoek

Slide 26 - Tekstslide

Waaraan moet een goede onderzoeksvraag voldoen, volgens jullie?

Slide 27 - Woordweb

5. Onderzoeksvragen, deelvragen en hypotheses
Criteria voor een goede onderzoeksvraag
  • In vraagvorm (bijv. Wat? Waarom? Hoe?) -> open of gesloten vraag
  • Beantwoordbaar, volledig, helder en beknopt
  • Geen open deur (bijv. "Is de hemel blauw?")
  • Geen ethische vragen over waarden en normen  of persoonsgebonden vragen (bijv. "Is ... mooi?") 
  • Geen vragen gericht op één persoon,  (bijv. "Hoe bent u in armoede terecht gekomen?")

Slide 28 - Tekstslide

Wat is er mis met onderstaande onderzoeksvraag?

"Heeft roken een slechte invloed op de gezondheid van pubers tussen 13 en 18 jaar?"

A
Het is een open deur.
B
Het is gericht op één persoon.
C
Het is geen volledige vraag.
D
De vraag is niet beantwoordbaar.

Slide 29 - Quizvraag

Wat is er mis met onderstaande onderzoeksvraag?

"Waarom heeft u ervoor gekozen om Humane Wetenschappen te studeren?"
A
Het is een open deur.
B
Het is gericht op één persoon.
C
Het is geen volledige vraag.
D
De vraag is niet beantwoordbaar.

Slide 30 - Quizvraag

5. Onderzoeksvragen, deelvragen en hypotheses
Soorten onderzoeksvragen 
  • Beschrijvende onderzoeksvraag   
  • Vergelijkende onderzoeksvraag
  • Verklarende onderzoeksvraag
  • Voorspellende onderzoeksvraag
  • Probleemoplossende onderzoeksvraag 

Slide 31 - Tekstslide

5. Onderzoeksvragen, deelvragen en hypotheses
Deelvragen
         

                                                              


Slide 32 - Tekstslide

5. Onderzoeksvragen, deelvragen
 en hypotheses
Hypothese
        = een veronderstelling         

STAP 1. Wat DENK jij dat het antwoord zal zijn op je onderzoeksvragen? 
STAP 2. In onderzoek nagaan of hypothese klopt
STAP 3. Mag fout zijn! In rapport verduidelijken:
                         - dit is wat ik voor mijn onderzoek (hypothese)
                         - dit is wat ik geleerd heb uit het onderzoek (resultaat)

                                                              


Slide 33 - Tekstslide

5. Onderzoeksvragen, deelvragen en hypotheses
Kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksvragen
  

                                                              


Slide 34 - Tekstslide

5. Onderzoeksvragen, deelvragen en hypotheses
Kwantitatieve onderzoeksvragen                        Kwalitatieve onderzoeksvragen
    - het verkregen antwoord is                                     - het verkregen antwoord is
       een aantal/cijfer                                                             een beleving/gevoel/
                                                                                                       motivatie/...
   - grote groep                                                                    - kleine groep
   - (+) veralgemeenbaar                                                 - (-) niet veralgemeenbaar
   - (-) je weet niet (grondig) waarom                        - (+) je weet grondig waarom




  

                                                              


Slide 35 - Tekstslide

6. Onderzoeksmethoden
  1. Bureauonderzoek/literatuurstudie
  2. Interview
  3. Enquête
  4. Observatie
  5. Andere: experiment, veldonderzoek, psychologische test 

Slide 36 - Tekstslide

6. Onderzoeksmethoden
Interview                                                                       Enquête

Slide 37 - Tekstslide

6. Onderzoeksmethoden
         Interview                                                                                      Enquête

                                         SYSTEMATISCHE BEVRAGING

- kwalitatieve resultaten                                                     - kwantitatieve resultaten
- eerder kleine groep                                                            - relatief grote groep

Slide 38 - Tekstslide

6. Onderzoeksmethoden
         Observatie                                                                             Veldonderzoek

                                METHODE = OBSERVEREN, WAARNEMEN

- kan "overal"                                                                         - in het "veld", in natuurlijke
                                                                                                         omgeving

Slide 39 - Tekstslide

6.1. Bureauonderzoek (literatuurstudie)
  • Doel: verwerven van info a.d.h.v. bestaande bronnen
  • Zowel geschreven als niet-geschreven bronnen
  • Voordelen
            * sneller en goedkoper dan andere methoden
  • Nadelen
              * beperkt tot reeds bestaande bronnen -> geen rechtstreeks contact  

Slide 40 - Tekstslide

6.2. Interview
= een geordend gesprek waarbij men vragen stelt. Men wil zoveel mogelijk te weten komen over de belevingswereld van de ondervraagden

SOORTEN VRAGEN
  • Open vs. gesloten vragen
  • Directe vs. indirecte vragen
  • Hoofdvragen vs. deelvragen

Slide 41 - Tekstslide

6.2. Interview
SOORTEN INTERVIEWS


            Open interview                                                 Gestructureerd interview

Slide 42 - Tekstslide

6.3. Enquête
= systematische ondervraging van een relatief grote groep mensen via een lijst met vragen


Slide 43 - Tekstslide

6.3. Enquête
PLANNING EN VOORBEREIDING

  • Welke info moet het onderzoek opleveren?
          * baken onderwerp/probleem duidelijk af - formuleer doelstellingen

  • Bij wie moet de info gezocht worden?
          * Probleemstelling => populatie
          * Onderzoeksresultaten van toepassing op specifieke populatie

Slide 44 - Tekstslide

6.3. Enquête
PLANNING EN VOORBEREIDING

  • Hoeveel mensen moeten ondervraagd worden?
          * Onderzoekseenheid of populatie vs. steekproef
          * Representatieve steekproef
                  -> aandacht voor de samenstelling van de populatie

Slide 45 - Tekstslide

6.3. Enquête

Slide 46 - Tekstslide

6.3. Enquête
OPBOUW
  • Titel
  • Inleiding
         * Doel, opdrachtgever, anonimiteit, uiterste invuldatum,...
  • Vragen
         * Start met filtervragen
          * Logische volgorde en in eenvoudige taal
  • Bedanking + mogelijkheid voor commentaar

Slide 47 - Tekstslide

6.3. Enquête
SOORTEN VRAGEN
  • Feitenvragen
  • Opinievragen
  • Andere vraagtypes
         * Meerkeuzevraag
         * Ja/Nee-vraag
         * Rangschikkingsvraag
         * Schaalvraag
          * Open vraag

Slide 48 - Tekstslide

6.3. Enquête
SOCIALE WENSELIJKHEID
= mensen zijn geneigd te antwoorden wat volgens 'de maatschappij' het beste antwoord is 
  • Gevolg: resultaten worden waardeloos (gelogen)
  • Nooit 100% te vermijden, TIPS: 
          * Anoniem werken
          * Geen suggestieve vragen stellen (vermijden dat men gewenste
               antwoord kan raden)

Slide 49 - Tekstslide

6.3. Enquête
FORMULERING VAN VRAGEN ENQUËTE EN INTERVIEW
  • Niet suggestief: antwoord mag niet in de vraag zitten
  • Enkelvoudig: 1 vraag per keer
  • Niet te lang
  • Eenvoudig/eenduidig: de vraag kan maar op 1 manier begrepen worden
  • Zonder veronderstelling: ga niet uit van voorkennis
  • Houd rekening met sociale wenselijkheid (bijv. vragen over seks, inkomen)

Slide 50 - Tekstslide

6.3. Enquête
ENQUETE AFNEMEN
  • Uitdelen + terugsturen/ophalen
  • Persoonlijke afnemen
  • Online 
VERWERKEN VAN RESULTATEN
  • Veel tijd - zorg voor goede balans werk/info
  • Vooral kwantitatieve resultaten --> overzichtelijk rapporten (bijv. diagrammen)

Slide 51 - Tekstslide

6.4. Observatie
= oplettend waarnemen van een bepaald gedrag in een bepaalde situatie

                                          
                                                                       * Waarnemen
                                                                           = kijken, luisteren, ruiken, voelen
                                                                       
                                         

Slide 52 - Tekstslide

6.4. Observatie
GESTRUCTUREERD                                                            NIET-GESTRUCTUREERD



* Onderz. weet wat belangrijk is                  * Onderz. weet NIET wat belangrijk is
* Op voorhand vastleggen wat en hoe      * Eerder vaag onderwerp
geobserveerd zal worden

Slide 53 - Tekstslide

6.4. Observatie
Niet alleen wat men ziet of hoort is belangrijk, ook situatie ter plaatse:

  1. Factoren die menselijk gedrag beïnvloeden
  2. De inrichting van een bepaalde plaats
  3. De aanwezigheid van bepaalde elementen

Slide 54 - Tekstslide

6.4. Observatie
WETENSCHAPPELIJK OBSERVEREN 
  1. Doelgericht
    = kies een doel waarop je je aandacht richt -> specifiek iets grondig observeren
  2. Nauwkeurig omschreven
    = precies weergeven wat er gebeurt -> zo juist en zo volledig mogelijk beschrijven
  3. Objectief
    = enkel wat je daadwerkelijk hoort en ziet -> feiten
  4. Systematisch
    = lang genoeg, in verschillende situaties/tijdstippen, manieren -> geen toevallig gedrag/betrouwbaarder

Slide 55 - Tekstslide

6.4. Observatie
VORMEN VAN OBSERVATIE 

  1. Natuurlijke omgeving vs. kunstmatige omgeving 
     = thuis of op school vs. in een labo
  2. Open observatie vs. gesloten observatie
    =  (niet) weten dat je geobserveerd wordt 
  3. Participerend vs. niet-participerend
    = onderzoeker neemt (niet) deel aan de activiteiten van de groep
  4. Humane observatie vs. mechanische observatie
    = persoon observeert rechtstreeks vs. observatie via video/geluid

Slide 56 - Tekstslide

6.4. Observatie
TIJDENS OBSERVATIE: REGISTREREN

  1. Observatieschema
  2. Observatieverslag
  3. Combinatie van beiden

Slide 57 - Tekstslide

6.4. Observatie
TIJDENS OBSERVATIE: REGISTREREN
  1. Observatieschema
    = op voorhand lijst met observatiecriteria: nauwkeurig omschreven en geordend in categorieën
           * VOORDEEL: makkelijk, snel noteren, vlotte verwerking en redelijk
                objectief
            * NADEEL: beperkt tot lijst, voorbereiding is cruciaal, weinig ruimte
                voor extra info

Slide 58 - Tekstslide

6.4. Observatie
TIJDENS OBSERVATIE: REGISTREREN
2. Observatieverslag
     = soort opstel met beschrijvingen van wat je waarneemt: trefwoorden in 
      verslag gieten

       * VOORDEEL: veel informatie, gedetailleerd
        * NADEEL: veel tijd (noteren & verwerken), moeilijker, meer subjectief

Slide 59 - Tekstslide

6.4. Observatie
TIJDENS OBSERVATIE: REGISTREREN

3. Combinatie van beiden
     = op voorhand een lijst opstellen van zaken waarop je wil letten + ruimte
         voor vrije nota's 

Slide 60 - Tekstslide

6.4. Observatie
NA DE OBSERVATIE: INTERPRETATIE

Conclusie op basis van observaties
  • Jouw conclusies, jouw mening dus meer subjectief
  • Interpreteren = betekenis geven aan gedrag

LET OP: niet te veel laten meeslepen door je eigen interpretaties/eigen bril en houd ook rekening met voorkennis (iets dat je 'weet', ga je sneller zien)

Slide 61 - Tekstslide