Atelier-VVV week 1

Atelier-VVV week 1
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurwetenschappenSecundair onderwijs

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Atelier-VVV week 1

Slide 1 - Tekstslide

Planning
1) vragenlijst Demoklap
2) ICT: startbundel
3) opstart eindwerk

Slide 2 - Tekstslide

1) vragenlijst Demoklap
Ga naar Smartschool 
vakmap: Atelier-VVV team MaWe DUF-DOF
> Weblinks
> vul de vragenlijst Demoklap in (van jouw klas!)
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

2) ICT: startbundel
Ga naar Smartschool 
vakmap: Atelier-VVV team MaWe DUF-DOF
> Documenten > derde graad > 6 DUF of 6 DOF (kies!)
> ICT
> 6DUF DOF ICT Checklist derde graad
timer
30:00

Slide 4 - Tekstslide

3) opstart eindwerk

Slide 5 - Tekstslide

eindwerk: waar denk je aan?

Slide 6 - Woordweb

?
wat stelt dit schema voor?

Slide 7 - Tekstslide

de onderzoekscyclus

Slide 8 - Tekstslide

In je eindwerk ga je een diepgaand onderzoek uitvoeren en nieuwe inzichten te verwerven over een onderwerp gerelateerd aan je studierichting.

Slide 9 - Tekstslide

Jullie onderzoek is gelinkt aan specifieke vakken:

6 GZ: toegepaste psychologie
6 OPB: pedagogiek / psychologie
6H: praktijk hotel keuken / TV hotel keukentechnieken
6 BCW: project STEM
6 WW: sociale en gedragswetenschappen 




Slide 10 - Tekstslide

Jullie gaan stapsgewijs te werk: 
Stap 1: Verwonderen
Stap 2: Verkennen
Stap 3: Onderzoek opzetten
Stap 4: Onderzoek uitvoeren
Stap 5: Concluderen
Stap 6: Presenteren 





Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide




Elk onderzoek begint met een vraag waarop je een antwoord wilt vinden. Denk na over je interesses en mogelijk ook over verdere studies. De onderzoeksvraag vormt de kern van je onderzoek.
Voor het bedenken van een onderzoeksvraag, is er een “brainstorm” nodig. 
Eens je enkele ideeën hebt, ga je een onderzoeksvraag formuleren

Slide 13 - Tekstslide

Aan welke criteria moet een goede onderzoeksvraag voldoen?

Slide 14 - Woordweb

Je formuleert je vraag door middel van de SMART-methode.
Waarvoor staan die letters, denk je?

Slide 15 - Tekstslide

SMART staat voor ...

Slide 16 - Woordweb

SPECIFIEK
Zie dat je doel duidelijk, concreet is en beschrijf:
  • de populatie van het onderzoek
  • een waarneembare actie, resultaat of gedrag
Wees specifiek door eerst te bepalen wat je doel is. 
Geef een antwoord op de volgende vragen:
  • Wat wil je bereiken?
  • Wie zijn erbij betrokken?
  • Waar vindt het plaats?
  • Wanneer vindt het plaats?
  • Waarom wil je dit bereiken? 









Slide 17 - Tekstslide

MEETBAAR

Zie dat je een doel hebt dat meetbaar is via:
  • een enquête 
  • een experiment
  • een casestudy
  • een observatie
Wees meetbaar door je doelgroep te bepalen.
Geef een antwoord op volgende vragen: 
Vind ik 40 personen die mijn enquête kunnen invullen?
OF: vind ik 20 personen die aan mijn experiment willen deelnemen?
OF: kan ik minstens 6 keer een zeer specifieke situatie observeren?
Welk resultaat (data / statistische variabelen) levert dat op? Kan je effectief meten wat je te weten wilt komen? 











Slide 18 - Tekstslide

ACCEPTABEL

Zorg dat je doel acceptabel is om te onderzoeken
Bv. onderzoek over: seksueel misbruik (deelnemers experiment of enquête) of discriminatie (Hoe ga je dit vaststellen?) of angststoornissen/ziektes (deelnemers experiment of enquête)
Let op met bepaalde thema’s: vraag steeds raad aan je de begeleidende leerkracht. 


Slide 19 - Tekstslide

REALISTISCH

Zie dat je doel haalbaar is om te onderzoeken.
Denk na:
  • Heb je voldoende kennis om het onderzoek te voltooien?
  • Is er voldoende draagvlak om je doel te bereiken? 



Slide 20 - Tekstslide

TIJDGEBONDEN

Is het mogelijk om het onderzoek af te ronden binnen de vooropgestelde datum.
Kan je de nodige achtergrondkennis (inleiding) onderzoeken binnen de beperkte tijd?
Kan je op tijd je enquête/experiment uitvoeren (gemiddelde tijd tussen december – eind januari – let op: examenperiode!)
Heb je voldoende tijd om de data te analyseren?
 




Slide 21 - Tekstslide

Kijk naar de volgende onderzoeksvragen. Zijn ze goed of slecht? Of welke van de twee is de beste?

Slide 22 - Tekstslide

Goede of slechte onderzoeksvraag?
Is de populatie ijsberen de laatste tijd toegenomen?
A
goed
B
slecht

Slide 23 - Quizvraag

Een goede vraag is een open vraag. De vraag is niet goed als het antwoord simpelweg ‘ja’ of ‘nee’ is.
Een goede vraag vereist (een kort) onderzoek.
Beter: Welke factoren hebben de populatiegroei van ijsberen bevorderd?
Deze vraag vereist meer verdieping in het onderwerp om het antwoord te vinden.
 

Slide 24 - Tekstslide

Goede of slechte onderzoeksvraag?
Helpt medicatie om leerlingen met ADHD-symptomen te genezen en hebben ze extra oefeningen nodig?
A
goed
B
slecht

Slide 25 - Quizvraag

Een goede vraag bestaat uit één vraag. De vraag is niet goed als die is samengesteld uit meerdere vragen.

Slide 26 - Tekstslide

Goede of slechte onderzoeksvraag? Welke universiteit is de beste?
A
goed
B
slecht

Slide 27 - Quizvraag

Je hoeft niet om meningen te vragen.
Wanneer je vragen opstelt, moet je nadenken over de antwoorden die je wilt krijgen. Vergeet niet dat een mening niet goed is om in uw onderzoeksproject op te nemen . Je hebt alleen objectief bewijs nodig. 

Slide 28 - Tekstslide

Hoe zou je die vraag beter kunnen formuleren?

Slide 29 - Open vraag

Goede of slechte onderzoeksvraag? Wat zijn de nadelen van het gebruik van een telefoon op de universiteit?
A
goed
B
slecht

Slide 30 - Quizvraag

Wat zijn de nadelen van het gebruik van een telefoon op de universiteit? = niet echt origineel
Beter: Welke invloed heeft de beperking van mobiele telefoons op de universiteit op de cijfers van studenten?
Natuurlijk wordt het eerste onderwerp door veel mensen bestudeerd, dus daar zul je niets nieuws vinden. Maar als je vraagt ​​hoe de beperking de cijfers van de studenten beïnvloedt, is dat een heel andere vraag.

Slide 31 - Tekstslide

Welke onderzoeksvraag is de beste?
A
Welk effect heeft aspirine op mensen die last hebben van een lage hartdruk?
B
Welk effect hebben medicijnen op mensen?

Slide 32 - Quizvraag

Zorg ervoor dat je onderzoeksvraag specifiek is. Zo krijg je meer gedetailleerde antwoorden.

Slide 33 - Tekstslide

Welke onderzoeksvraag is de beste?
A
Hoe voorkomen overheidsregels dat bedrijven de lucht vervuilen?
B
Waarom vervuilen sommige bedrijven de lucht? 

Slide 34 - Quizvraag

Stel geen 'waarom'-vragen.
Wanneer je aan een onderzoekspaper werkt , moet je echter vragen stellen met specifieke en duidelijke antwoorden.


Bron: https://pro-academic-writers.com 

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht
Denk per 2 eens na over een mogelijke onderzoeksvraag.
Houd hierbij steeds rekening met de vraag of je onderzoeksvraag wel SMART genoeg is!



timer
1:00

Slide 36 - Tekstslide