In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
verbanden / oppervlakte / inhoud / vergroten
Slide 1 - Tekstslide
Welke onderwerpen wil jij graag nog extra oefenen?
Slide 2 - Woordweb
Waaraan herken je een periodiek verband?
Slide 3 - Open vraag
Wat is de periode?
A
2 seconden
B
3 seconden
C
4 seconden
D
300 m
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de evenwichtsstand?
A
3 seconden
B
200 m
C
350 m
D
400 m
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de amplitude?
A
150 m
B
200 m
C
350 m
D
500 m
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de frequentie per uur?
A
3 seconden
B
20
C
60
D
1200
Slide 7 - Quizvraag
Een periodieke grafiek heeft een periode van 5 seconden. Wat is de frequentie per uur?
A
5
B
12
C
60
D
720
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een bergparabool? (kwadraat heb ik geschreven als ^2)
A
G = -7b^2 - 5b
B
G = 5b - 6b^2
C
G = -7b^2 + 7b
D
G = 5b + 6b^2
Slide 9 - Quizvraag
Gebruik de formule hoogte = wortel(5t). Bereken de hoogte voor t = 20.
A
hoogte = 10
B
hoogte = 20
C
hoogte = 22,8
D
hoogte = 44,7
Slide 10 - Quizvraag
m3m3kst
cm3
cc
mL
dL
cL
Slide 11 - Sleepvraag
1 liter =
A
1 m3
B
1 dm3
C
1 cm3
D
1 dL
Slide 12 - Quizvraag
Als je de inhoud in liters moet berekenen, dan...
A
maak je eerst overal deciliters van
B
maak je eerst overal centimeters van
C
maak je eerst overal decimeters van
D
maak je eerst overal meters van
Slide 13 - Quizvraag
5000000 cm3 =
A
5 m3
B
500 m3
C
50000 m3
D
2500 m3
Slide 14 - Quizvraag
Met welke formule bereken je de oppervlakte van een driehoek?
Slide 15 - Open vraag
Wat is de oppervlakte van een parallellogram met een zijde van 3 dm en bijbehorende hoogte van 12 cm?
A
1,8 dm2
B
18 dm2
C
3,6 dm2
D
36 dm2
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de oppervlakte van een driehoek met een zijde van 5 cm en bijbehorende hoogte van 3 dm?
A
7,5 cm2
B
75 cm2
C
15 cm2
D
150 cm2
Slide 17 - Quizvraag
Weet je de vergrotingsfactor en moet je de oppervlakte berekenen, dan gebruik je de formule
A
oppervlakte beeld = vergrotingsfactor2 x oppervlakte origineel
B
oppervlakte beeld = vergrotingsfactor3 x oppervlakte origineel
C
vergrotingsfactor=
wortel(oppervlakte beeld : oppervlakte origineel)
D
vergrotingsfactor=
wortel(oppervlakte origineel : oppervlakte beeld)
Slide 18 - Quizvraag
Weet je twee oppervlaktes en moet je de vergrotingsfactor berekenen, dan gebruik je de formule
A
oppervlakte beeld = vergrotingsfactor2 x oppervlakte origineel
B
oppervlakte beeld = vergrotingsfactor3 x oppervlakte origineel
C
vergrotingsfactor=
wortel(oppervlakte beeld : oppervlakte origineel)
D
vergrotingsfactor=
wortel(oppervlakte origineel : oppervlakte beeld)
Slide 19 - Quizvraag
Een plattegrond is gemaakt op schaal 1 : 500. Wat is de vergrotingsfactor?
A
0,002
B
1
C
500
D
5000
Slide 20 - Quizvraag
De oppervlakte van een huis is 200 m2. De oppervlakte van de schaaltekening is 800 cm2. Wat is de vergrotingsfactor?
A
0,25
B
4
C
50
D
2500
Slide 21 - Quizvraag
Er wordt een schaaltekening van een huis gemaakt. Op de plattegrond is de oppervlakte van de woonkamer 12 cm2. De schaal is 1 : 200. Wat is de oppervlakte van de woonkamer in het echt?
A
48 m2
B
200 m2
C
28800 m2
D
480000 m2
Slide 22 - Quizvraag
Een pakje bakboter heeft een inhoud van 150 cm3. Er is een groter pakje waarvan alle maten 1,7 keer zo groot zijn. Wat is de inhoud van dat pakje?