36 - 1VMA - SO Lezen + woorden








Plattegrond van meneer Biesheuvel




Planning van het eerste uur:

  • Woorden

Aan het einde van deze les
  • Weet ik wat een tegenstelling is
  • Heb ik geoefend met de nieuwe woorden van hoofdstuk 3
WELKOM 1A :)
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les








Plattegrond van meneer Biesheuvel




Planning van het eerste uur:

  • Woorden

Aan het einde van deze les
  • Weet ik wat een tegenstelling is
  • Heb ik geoefend met de nieuwe woorden van hoofdstuk 3
WELKOM 1A :)

Slide 1 - Tekstslide

Online les - regels
  • Je doet je oordopjes in
  • Je doet mee met de online les
  • Het is rustig in de klas  
  • Heb je een vraag, stel die dan in de chat

Slide 2 - Tekstslide

Ik zit al een week in quarantaine.
Wat heb ik gemist?

Slide 3 - Open vraag

Hoe ging de SO Lezen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

Wat vond je er makkelijk of moeilijk aan?

Slide 5 - Open vraag

Hoeveel procent van de woorden uit een tekst moet je kennen, om de tekst te kunnen begrijpen?
A
65%
B
75%
C
85%
D
95%

Slide 6 - Quizvraag

Woorden leren - waarom?
  • Je moet 95% van de woorden uit een tekst kennen om de tekst goed te kunnen begrijpen
  • Teksten begrijpen is nodig in je leven! Op school en later op je werk en bij brieven en mails die je krijgt. 

Slide 7 - Tekstslide

Voorkomen
Hoe kun je dit uitspreken?

Slide 8 - Tekstslide

Voorkomen
Hoe kun je dit uitspreken?

voorkómen / vóórkomen

Slide 9 - Tekstslide

Vóórkomen / voorkómen

Gelukkig dat in de Noordzee geen gevaarlijke haaien...
A
vóórkomen
B
voorkómen

Slide 10 - Quizvraag

Vóórkomen / voorkómen

In Australië .... ze dat witte haaien mensen aanvallen. Ze hangen grote netten in het water.
A
vóórkomen
B
voorkómen

Slide 11 - Quizvraag

Vóórkomen / voorkómen

Zo kunnen dodelijke ongelukken met surfers niet meer ...
A
vóórkomen
B
voorkómen

Slide 12 - Quizvraag

Vóórkomen / voorkómen

Een coronabesmetting oplopen:
dat is in deze tijd bijna niet te ...
A
vóórkomen
B
voorkómen

Slide 13 - Quizvraag

NIEUWE WOORDEN

Die zanger had het ... om een ster te worden en het tv-programma te winnen.
A
afgustig
B
effectief
C
vermogen
D
spontaan

Slide 14 - Quizvraag

NIEUWE WOORDEN

De andere kandidaten waren daarom heel ...
A
afgustig
B
effectief
C
beangstigend
D
spontaan

Slide 15 - Quizvraag

NIEUWE WOORDEN

Ze begonnen ... een actie tegen hem.
A
afgustig
B
effectief
C
beangstigend
D
spontaan

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een tegenstelling?

Slide 17 - Open vraag

Tegenstelling
woorden die het tegenovergestelde van elkaar betekenen

VOORBEELD
warm <--> koud
winnen <--> verliezen

Slide 18 - Tekstslide

Schrijf in één minuut zoveel mogelijk tegenstellingen op.
timer
1:00

Slide 19 - Open vraag

Let op!
Soms heeft een woord meer dan één betekenis.
Het kan dan bij meer tegenstellingen horen:

Licht 
Dag

Slide 20 - Tekstslide

Noem de twee tegenstellingen van 'licht':

Slide 21 - Open vraag

Noem de twee tegenstellingen van 'dag':

Slide 22 - Open vraag

                   Individueel werken 
timer
10:00
Wat
Maak online 'Test jezelf' (woorden 3.5) 
Hoe
Individueel, in stilte 
Hulp
Stel je vraag via de chat of microfoon
Tijd
Ongeveer 15 minuten 
Uitkomst
Hiermee oefen je voor de repetitie van hoofdstuk 3 en dit is huiswerk.
Klaar
Oefen met de woordtrainer. We gaan straks verder met het laatste deel van de les. 

Slide 23 - Tekstslide

Voorvoegsel of achtervoegsel
De voorvoegsels on- en anti- betekenen niet of tegen:
opvallend - onopvallend
antigriepprik, antiaanbaklaag

Het achtervoegsel -loos betekent zonder:
liefdevol - liefdeloos
kansrijk - kansloos


Slide 24 - Tekstslide

Verzin in een halve minuut zoveel mogelijk woorden met het voorvoegsel 'on'.
Voorbeeld: onopvallend
timer
0:30

Slide 25 - Open vraag

Verzin in een halve minuut zoveel mogelijk woorden met het achtervoegsel 'loos'.
Voorbeeld: kansloos
timer
0:30

Slide 26 - Open vraag

In de volgende zin staat één woord waar je een tegengesteld woord bij kunt verzinnen. Schrijf het woord en het tegengestelde woord op.

Floortje heeft een verdrietig gezicht.

Slide 27 - Open vraag

In de volgende zin staat één woord waar je een tegengesteld woord bij kunt verzinnen. Schrijf het woord en het tegengestelde woord op.

Er is iets gebeurd.

Slide 28 - Open vraag

In de volgende zin staat één woord waar je een tegengesteld woord bij kunt verzinnen. Schrijf het woord en het tegengestelde woord op.

Ze zou ook ziek kunnen zijn.

Slide 29 - Open vraag

Samenvatting van de les
Jij
  • weet nu wat een tegenstelling is
  • hebt  geoefend met de nieuwe woorden van hoofdstuk 3

Huiswerk
- Test jezelf Woorden 3.5 

Volgende week 
- Schrijfopdracht voor de krant

GEBED

Slide 30 - Tekstslide