3HV - chemie overal - herhalen H4

H4 Reacties en energie
herhalen
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H4 Reacties en energie
herhalen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Stoffen
Voorwaarden verbranding
 

Een brand ontstaat alleen wanneer
alle 
drie de voorwaarden aanwezig

zijn.


Wanneer een van de voorwaarden
wordt 
weggehaald,

dooft het vuur.


Een verbrandingsreactie is altijd een reactie met zuurstof.




Bij
een
verbrandingsreactie komt altijd warmte vrij: Exotherm.





Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn de voorwaarden voor een verbranding?

Slide 4 - Open vraag

Om een kampvuur te doven gooi je water erop. Welke voorwaarde wordt weggehaald?
A
Zuurstof
B
Brandstof
C
Ontbrandings- temperatuur

Slide 5 - Quizvraag

Vlam in de pan, je zet snel een deksel erop. Welke voorwaarde wordt weggehaald?
A
Zuurstof
B
Brandstof
C
Ontbrandings- temperatuur

Slide 6 - Quizvraag

Brandgangen aanleggen in het bos. Welke voorwaarde wordt weggehaald?
A
Zuurstof
B
Brandstof
C
Ontbrandings- temperatuur

Slide 7 - Quizvraag

Verbranding elementen

Een verbranding is een reactie met zuurstof.

Bij de verbranding van een element ontstaat het oxide van dat element.

Verbranding van:

Cu ontstaat CuO -> Koper(II)oxide           

Al ontstaat Al2O3 -> Aluminiumoxide 

Mg onstaat MgO ->Magnesiumoxide  Bij metaaloxides geen telwoorden!

S ontstaat SO2 -> (mono)zwaveldioxide     mono aan het begin mag weg!

H2 ontstaat H2O -> Diwaterstofmono-oxide = Water


Slide 8 - Tekstslide

Bij een onvolledige verbranding is er...
A
Te weinig brandstof
B
Te snel gestopt met de verbranding
C
Te weinig zuurstof
D
Te veel water

Slide 9 - Quizvraag

Wat is waar over volledige verbranding?
A
Een gele vlam betekent volledige verbranding
B
Bij volledige verbranding kan koolstofmonoxide vrijkomen
C
Een vlam met volledige verbranding maakt geen roet
D
Volledige verbranding bestaat helemaal niet

Slide 10 - Quizvraag

(On)volledige verbranding
Volledige verbranding
  • voldoende zuurstof
  • Er ontstaat CO2
Onvolledige verbranding
  • Onvoldoende zuurstof
  • Er ontstaan CO en C
Zeer giftig gas!

Slide 11 - Tekstslide

Ontstane oxiden

Slide 12 - Tekstslide

Aantonen verbrandingsproducten
Verbrandingsproducten zijn niet altijd te zien. Denk aan waterdamp en koolstofdioxide. Je kunt ze wel aantonen

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de algemene naam van een stof, waarmee je een andere stof zichtbaar kunt maken?
A
Reactor
B
Reagens
C
Rector
D
Actuator

Slide 14 - Quizvraag

Aantonen verbrandingsproducten
Reagens = stof die een andere stof zichtbaar maakt
  • Water maakt wit kopersulfaat blauw 
  • Koolstofdioxide maakt helder kalkwater troebel
  • Geelbruin Joodwater met zwaveldioxide wordt
      kleurloos
Producten zijn niet altijd te zien. Denk aan waterdamp en koolstofdioxide. Je kunt ze wel aantonen

Slide 15 - Tekstslide

Explosies

Slide 16 - Tekstslide

Explosies
  • Bij een explosieve verbrandingsreactie moeten de fijn verdeelde brandstof en de zuurstof in de juiste verhouding gemengd zijn.

  • Er moet ook een sterke exotherme reactie optreden waarbij gasvormige producten ontstaan.

Slide 17 - Tekstslide

Wat voor reactie is het verbranden van een lucifer?
A
Exotherme reactie
B
Endotherme reactie

Slide 18 - Quizvraag

Welke stof heeft welk reagens?  
Water
Koolstofdioxide 
Wit kopersulfaat
Kalkwater

Slide 19 - Sleepvraag

 Soorten reacties
Vormingsreactie:
meerdere beginstoffen --> 1 eindproduct

Ontledingsreactie:
1 beginstof --> meerdere reactieproducten

Verbrandingsreactie:
brandstof + zuurstof --> oxide(s)

Slide 20 - Tekstslide


A
Verbranding
B
Ontleding
C
Vorming
D
Onvolledige verbranding

Slide 21 - Quizvraag


A
vormingsreactie
B
verbrandingsreactie
C
ontledingsreactie

Slide 22 - Quizvraag


A
vormingsreactie
B
verbrandingsreactie
C
ontledingsreactie

Slide 23 - Quizvraag

Ontledingsreacties
De meeste ontledingsreacties zijn endotherm: Er is energie nodig om ze te laten verlopen.


Slide 24 - Tekstslide

3 typen ontledingsreacties:
Een ontledingsreactie door middel van licht. 
Een ontledingsreactie door middel van warmte.
Een ontledingsreactie door middel van elektriciteit. 
Fotolyse
Thermolyse
Elektrolyse

Slide 25 - Sleepvraag

ontledingsreactie
verbrandingsreactie

Slide 26 - Sleepvraag

Ontledingsreacties
De meeste ontledingsreacties zijn endotherm: Er is energie nodig om ze te laten verlopen.

Thermolyse: ontleding met behulp van warmte
Elektrolyse: ontleding met behulp van elektriciteit
Fotolyse: ontleding met behulp van licht

Slide 27 - Tekstslide

Bij een ontledingsreactie gaan moleculen kapot
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Bij een ontledingsreactie gaan atomen kapot
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Welke van de volgende reacties is een ontledingsreactie?
A
benzine(g) + zuurstof(g) -> koolstofdioxide(g) + water(g)
B
water(l) -> waterstof(g) + zuurstof(g)
C
magnesium(s) + zuurstof(g) -> magnesiumoxide(s)
D
waterstof(g) + zuurstof(g) -> water(g)

Slide 30 - Quizvraag

Welke van de volgende reacties is een vormingsreactie?
A
benzine(g) + zuurstof(g) -> koolstofdioxide(g) + water(g)
B
water(l) -> waterstof(g) + zuurstof(g)
C
magnesium(s) + zuurstof(g) -> magnesiumoxide(s)
D
waterstof(g) + zuurstof(g) -> water(g)

Slide 31 - Quizvraag

Welke van de volgende reactie is geen ontledingsreactie
A
Thermolyse
B
Verbranding
C
Electrolyse
D
Fotolyse

Slide 32 - Quizvraag


A
Verbranding
B
Ontleding
C
Vorming

Slide 33 - Quizvraag

Bij de fotolyse van zilverchloride is energie nodig in de vorm van ...
A
licht
B
warmte
C
elektriciteit
D
geluid

Slide 34 - Quizvraag

Met behulp van elektrische energie wordt aluminium gemaakt uit aluminiumerts. Dit is een ...
A
Thermolyse
B
Elektrolyse
C
Fotolyse
D
Geen ontleding

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

4.4: Overmaat  
Er is van 1 stof meer aanwezig dan je nodig hebt. 

Voorbeeld:
Reactie van calcium met zuurstof. 
Voor 5 gram calcium heb je 2,4 gram zuurstof nodig. 
Stel er is 3 gram zuurstof aanwezig. 
Dan is zuurstof met 3-2,4 = 0,6 gram in overmaat aanwezig. 

Slide 38 - Tekstslide

Als in een reactiemengsel een stof in overmaat is dan
A
is er van die stof het meeste
B
is er van die stof het minste
C
is het reactievat te groot
D
is er van die stof meer dan nodig

Slide 39 - Quizvraag

Energie en milieu

Slide 40 - Tekstslide

Wat is geen fossiele brandstof?
A
Aardolie
B
Hout
C
Aardgas
D
Steenkool

Slide 41 - Quizvraag

1) Biobrandstof is gemaakt van plantaardig materiaal, fossiele brandstof niet.
2) Biobrandstoffen en fossiele brandstoffen dragen allebei bij aan het versterkt broeikaseffect.
A
Allebei niet waar
B
1 is waar
C
2 is waar
D
Allebei waar

Slide 42 - Quizvraag

Waar treedt geen smogvorming op?
A
In hele grote steden
B
Op warme en windstille dagen
C
In grote industriegebieden
D
Op grote uitgestrekte vlaktes

Slide 43 - Quizvraag


Door welk van de onderstaande stoffen ontstaat smog? 

Kies het meest complete antwoord!
A
Koolstofdioxide, zwaveldioxide, fijnstof en waterdamp
B
Stikstofdioxide, waterdamp en fijnstof
C
Zwaveldioxide, fijnstof en stikstofdioxide
D
Koolstofmono-oxide en fijnstof

Slide 44 - Quizvraag

Sleepvraag: Wat hoort bij wat?  
Koolstofmonoxide
Koolstofdioxide
giftig gas
onvolledige verbranding
broeikasgas
CO
CO2
genoeg zuurstof
slechte ventilatie

Slide 45 - Sleepvraag

Overmaat en ondermaat
Janette wil een cake bakken. Ze heeft nodig:
200 g meel, 200 g suiker, 200 g boter & 4 eieren.

Janette heeft nog 3 eieren in huis, kan zij de cake bakken?

Slide 46 - Tekstslide

Waterstof en zuurstof reageren in massaverhouding 1:8. Van welke stof heb ik te veel als ik 4 gram waterstof laat reageren met 36 gram zuurstof?
A
Ik heb 4 gram waterstof teveel
B
Ik heb 4 gram zuurstof te veel
C
Ik heb 4 gram waterstof te weinig
D
Ik heb 4 gram zuurstof te weinig

Slide 47 - Quizvraag

waterstof en zuurstof reageren in massaverhouding 1:8. Heb ik te veel zuurstof als ik 4 gram waterstof laat reageren met 36 gram zuurstof?
A
Ja
B
ja, ik heb 4 gram te veel
C
nee, ik heb 0,5 gram waterstof te weinig
D
nee, ik heb 4 gram te weinig

Slide 48 - Quizvraag

3 g magnesium reageert met precies 2 g zuurstof tot magnesiumoxide. Men laat nu 36 g magnesium reageren met 26 g zuurstof. Hoeveel blijft er van welke stof over?
A
4 gram magnesium
B
2 gram zuurstof
C
33 g magnesium en 24 g zuurstof
D
alles gaat op

Slide 49 - Quizvraag

overmaat
                                  aluminium     +      zuurstof  --> aluminiumoxide
Massa verhouding:           9        :          8                              
                                  
Je hebt 210 g aluminium en 230 g zuurstof.
Welke stof is in overmaat?
Hoeveel van deze stof houd je over?

Slide 50 - Tekstslide

Welke stof is in overmaat en hoeveel van deze stof houd je over?
A
Al en je houdt 26 g over
B
O2 en je houdt 43 g over
C
Al en je houdt 23 g over
D
O2 en je houdt 6 g over

Slide 51 - Quizvraag