In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
H5 Reacties en energie herhalen
Slide 1 - Tekstslide
OefenOpgave 8
Dolf heeft zijn examens goed afgerond. Daarom hebben zijn vrienden een slagroomtaart voor hem gemaakt. Bij het kloppen van slagroom wordt lucht door de room geklopt.
Slide 2 - Tekstslide
a. Is een mengsel van fijn verdeeld gas in een vloeistof een
A
Nevel
B
Emulsie
C
Schuim
D
Suspensie
Slide 3 - Quizvraag
Om de feestvreugde te vergroten, worden er kaarsjes op de taart gezet. Om de kaarsjes aan te steken, gebruikt Dolf een lucifer. Daarbij ruikt hij een prikkelende geur.
De reactievergelijking van het ontbranden van de lucifer is:
2 KClO3 (s) + 3 S (s) -> 3 SO2 (g) + 2 KCl (s)
Slide 4 - Tekstslide
b. Welke van de stoffen in de reactievergelijking veroorzaakt de prikkelende geur?
A
KClO3 (s)
B
S (s)
C
SO2 (g)
D
KCl (s)
Slide 5 - Quizvraag
Door een lucifer bij de kaars te houden, wordt kaarsvet vloeibaar.
De lont van de kaars zuigt dit vloeibare kaarsvet op.
In de vlam verbrandt vervolgens gasvorming kaarsvet.
Slide 6 - Tekstslide
c. Welke twee faseovergangen vinden achtereenvolgens plaats?
A
Stollen en verdampen
B
Smelten en verdampen
C
Smelten en condenseren
D
Verdampen en smelten
Slide 7 - Quizvraag
Stoffen
Voorwaarden verbranding
Een brand ontstaat alleen wanneer alle
drie de voorwaarden aanwezig zijn.
Wanneer een van de voorwaarden wordt
weggehaald, dooft het vuur.
Een verbrandingsreactie is altijdeenreactie met zuurstof.
Bij een verbrandingsreactiekomtaltijdwarmtevrij: Exotherm.
Slide 8 - Tekstslide
Verbranding elementen
Een verbranding is een reactie met zuurstof.
Bij de verbranding van een element ontstaat het oxide van dat element.
Verbranding van:
CuO -> Koper(II)oxide
Al2O3 -> Aluminiumoxide
MgO ->Magnesiumoxide Let op bij metaaloxides geen telwoorden
SO2 -> (mono)zwaveldioxide Let op mono aan het begin mag weg!
H2O -> Diwaterstofmono-oxide = Water
Slide 9 - Tekstslide
d. Geef de reactievergelijking van de volledige verbranding van kaarsvet (C25H52)
Slide 10 - Open vraag
Oxiden
Slide 11 - Tekstslide
Wat is de juiste naam ?
P2O3
A
difosfortrioxide
B
fosfortrioxide
C
fosforoxide
D
fosfortrioxide
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de juiste naam?
Al2O3
A
dialuminiumtrioxide
B
aluminiumtrioxide
C
dialuminiumoxide
D
aluminiumoxide
Slide 13 - Quizvraag
(On)volledige verbranding
Volledige verbranding
voldoende zuurstof
Er ontstaat CO2
Onvolledige verbranding
Onvoldoende zuurstof
Er ontstaan CO en C
Zeer giftig gas!
Slide 14 - Tekstslide
Ontstane oxiden
Slide 15 - Tekstslide
e. Dolf zegt dat hij aan de vlam kan zien dat een deel van het mengsel onvolledig verbrandt. Leg uit.
Slide 16 - Open vraag
Aantonen verbrandingsproducten
Reagens= stof die een andere stof zichtbaar maakt
Water maakt wit kopersulfaat blauw
Koolstofdioxide maakt helder kalkwatertroebel
Geelbruin Joodwater met zwaveldioxide wordt kleurloos
Producten zijn niet altijd te zien. Denk aan waterdamp en koolstofdioxide. Je kunt ze wel aantonen.
Slide 17 - Tekstslide
Explosies
Slide 18 - Tekstslide
Explosies
Bij een explosieve verbrandingsreactie moeten de fijn verdeelde brandstof en de zuurstof in de juiste verhouding gemengd zijn.
Er moet ook een sterke exotherme reactie optreden waarbij gasvormige producten ontstaan.
Slide 19 - Tekstslide
Wat voor reactie is het verbranden van een lucifer?
A
Exotherme reactie
B
Endotherme reactie
Slide 20 - Quizvraag
f. Waarom stopt de verbranding bij een gewoon kaarsje als het het uitblaast?
Slide 21 - Open vraag
g. Waarom ontbrandt het magnesium niet als de kaars gewoon brandt?
Slide 22 - Open vraag
Bedenk een manier waarop Dolf het bijzondere kaarsje kan doven zonder dat de taart oneetbaar wordt.
Slide 23 - Open vraag
Welke stof heeft welk reagens?
Water
Koolstofdioxide
Zwaveldioxide
Wit kopersulfaat
Broomwater
Kalkwater
Slide 24 - Sleepvraag
Soorten reacties
Vormingsreactie:
meerdere beginstoffen --> 1 eindproduct
Ontledingsreactie:
1 beginstof --> meerdere reactieproducten
Verbrandingsreactie:
brandstof + zuurstof --> oxide(s)
Slide 25 - Tekstslide
A
Verbranding
B
Ontleding
C
Vorming
D
Onvolledige verbranding
Slide 26 - Quizvraag
A
vormingsreactie
B
verbrandingsreactie
C
ontledingsreactie
Slide 27 - Quizvraag
A
vormingsreactie
B
verbrandingsreactie
C
ontledingsreactie
Slide 28 - Quizvraag
Ontledingsreacties
De meeste ontledingsreacties zijn endotherm: Er is energie nodig om ze te laten verlopen.
Thermolyse: ontleding met behulp van warmte
Elektrolyse: ontleding met behulp van elektriciteit
Fotolyse: ontleding met behulp van licht
Slide 29 - Tekstslide
Bij een ontledingsreactie gaan moleculen kapot
A
waar
B
niet waar
Slide 30 - Quizvraag
Bij een ontledingsreactie gaan atomen kapot
A
waar
B
niet waar
Slide 31 - Quizvraag
Welke van de volgende reacties is een ontledingsreactie?
Welke van de volgende reactie is geen ontledingsreactie
A
Thermolyse
B
Verbranding
C
Electrolyse
D
Fotolyse
Slide 34 - Quizvraag
A
Verbranding
B
Ontleding
C
Vorming
Slide 35 - Quizvraag
Bij de fotolyse van zilverchloride is energie nodig in de vorm van ...
A
licht
B
warmte
C
elektriciteit
D
geluid
Slide 36 - Quizvraag
Met behulp van elektrische energie wordt aluminium gemaakt uit aluminiumerts. Dit is een ...
A
Thermolyse
B
Elektrolyse
C
Fotolyse
D
Geen ontleding
Slide 37 - Quizvraag
5.3: Overmaat
Er is van 1 stof meer aanwezig dan je nodig hebt.
Voorbeeld:
Reactie van calcium met zuurstof.
Voor 5 gram calcium heb je 2,4 gram zuurstof nodig.
Stel er is 3 gram zuurstof aanwezig.
Dan is zuurstof met 3-2,4 = 0,6 gram in overmaat aanwezig.
Slide 38 - Tekstslide
Als in een reactiemengsel een stof in overmaat is dan
A
is er van die stof het meeste
B
is er van die stof het minste
C
is het reactievat te groot
D
is er van die stof meer dan nodig
Slide 39 - Quizvraag
Waterstof en zuurstof reageren in massaverhouding 1:8. Van welke stof heb ik te veel als ik 4 gram waterstof laat reageren met 36 gram zuurstof?
A
Ik heb 4 gram waterstof teveel
B
Ik heb 4 gram zuurstof te veel
C
Ik heb 4 gram waterstof te weinig
D
Ik heb 4 gram zuurstof te weinig
Slide 40 - Quizvraag
3 g magnesium reageert met precies 2 g zuurstof tot magnesiumoxide. Men laat nu 36 g magnesium reageren met 26 g zuurstof. Hoeveel blijft er van welke stof over?
A
4 gram magnesium
B
2 gram zuurstof
C
33 g magnesium en
24 g zuurstof
D
alles gaat op
Slide 41 - Quizvraag
overmaat
aluminium + zuurstof --> aluminiumoxide
Massa verhouding: 9 : 8
Je hebt 210 g aluminium en 230 g zuurstof.
Welke stof is in overmaat?
Hoeveel van deze stof houd je over?
Slide 42 - Tekstslide
Welke stof is in overmaat en hoeveel van deze stof houd je over?