les 19/3: grammatica zinsdelen H1 bijvoeglijke bijzin

Aan het eind van deze week:
- weet je wat een uiteenzetting is;
- weet je hoe je een bijvoeglijke bijzin moet herkennen en noteren
- weet je het verschil tussen een bijvoeglijke bepaling en een bijvoeglijke bijzin
- weet je wat een betrekkelijk voornaamwoord is (met ingesloten antecedent)

Inleveren uiteenzetting:

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van deze week:
- weet je wat een uiteenzetting is;
- weet je hoe je een bijvoeglijke bijzin moet herkennen en noteren
- weet je het verschil tussen een bijvoeglijke bepaling en een bijvoeglijke bijzin
- weet je wat een betrekkelijk voornaamwoord is (met ingesloten antecedent)

Inleveren uiteenzetting:

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling is geen zinsdeel , maar onderdeel van een zinsdeel.

  • De oude man loopt op straat
oude = bijvoeglijke bepaling bij man

  • De man in de auto gaat naar huis.
in de auto = bijvoeglijke bepaling bij man

Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin
In een woordgroep met een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord als kern kunnen bijvoeglijke bepalingen staan. 

1 Deze nieuwe snelweg (zn) veroorzaakt geluidsoverlast voor omwonenden.
2 Deze snelweg (zn), die nieuw is (bijv. bijzin), veroorzaakt geluidsoverlast voor omwonenden.

In zin 1 is het onderwerp "Deze nieuwe snelweg". Daarbinnen is nieuwe een bijvoeglijke bepaling bij de kern snelweg.
In zin 2 is het onderwerp "Deze snelweg, die nieuw is". Het zinnetje die nieuw is is binnen het onderwerp een bijvoeglijke bepaling bij de kern snelweg.

Deze bijvoeglijke bepaling is een zin. Dat zie je aan de persoonsvorm is – en heet daarom een bijvoeglijke bijzin. Dat noteer je zo:


bijv.bijzin = die nieuw is → snelweg

Slide 4 - Tekstslide

Een bijvoeglijke bijzin:

  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord;
  • is een zin en heeft dus een persoonsvorm;
  • is geen zinsdeel (zoals een ow-zin, lv-zin, mv-zin, vv-zin en bwb-zin), maar een zinsdeelstuk, net als een gewone bijvoeglijke bepaling.




Slide 5 - Tekstslide

De tranen van de Madonna tonen haar verdriet aan de wereld.

Wat is de kern van het onderwerp?
A
verdriet
B
tranen
C
wereld
D
Madonna

Slide 6 - Quizvraag

De tranen van de Madonna tonen haar verdriet aan de wereld.

van de Madonna =
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 7 - Quizvraag

Ravioli die gevuld is met vlees bevat niet altijd de gewenste 'prosciutto crudo’.

Wat is het onderwerp?

A
Ravioli
B
Ravioli die gevuld is met vlees

Slide 8 - Quizvraag

Ravioli die gevuld is met vlees, bevat niet altijd de gewenste 'prosciutto crudo’.

die gevuld is met vlees =

A
bijvoeglijke bijzin
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 9 - Quizvraag

Noteer van de bijvoeglijke bijzin het eerste en laatste woord:

Vooraan staan de kinderen die meteen geholpen moeten worden.

Slide 10 - Open vraag

Noteer van de bijvoeglijke bijzin het eerste en laatste woord:

Toen ik in de stad was, kwam ik een vriendin tegen die een cadeautje voor haar moeder kocht.

Slide 11 - Open vraag

Noteer van de bijvoeglijke bijzin het eerste en laatste woord:

De leerlingen die uitblinken tijdens de gymles kregen een extra hoog cijfer.

Slide 12 - Open vraag

Let op
Het huiswerk is aangepast. Zie hieronder:


opdr. 1: noteer van alle zinnen alleen de bijvoeglijke bijzin. De bijvoeglijke bepaling hoeft dus niet.
opdr. 2: uitgelegd: zinsdeelstuk = bijvoeglijke bijzin.
opdr. 4: Je maakt alleen zinnen met een bijvoeglijke bijzin erin. Totaal maak je dus drie zinnen. Er staan immers drie woorden. Je hoeft dus geen zinnen te maken met een bijvoeglijke bepaling erin.

Slide 13 - Tekstslide

Weet je nu:
- hoe je een uiteenzetting schrijft? 
- je hoe je een bijvoeglijke bijzin moet herkennen en noteren?
- wat een betrekkelijk voornaamwoord is (met ingesloten antecedent)?

Huiswerk
Grammatica zinsdelen H1
bladzijde 28, 29
  • opdracht 1 + 2 + 4
Grammatica woordsoorten H1
bladzijde 31
  • opdracht 1 + 2 + 3 

Slide 14 - Tekstslide