12 mei B1e Grammatica lv nw gez

Welkom!
do 21 april
  • Je telefoon in de kast
  • Ga rustig zitten op je vaste plek  
  • Pak alvast je boek en je schrift
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
do 21 april
  • Je telefoon in de kast
  • Ga rustig zitten op je vaste plek  
  • Pak alvast je boek en je schrift

Slide 1 - Tekstslide

min. 1
 Wat gaan we doen?

  • Leestoets + Lijstertoets terug
  • Grammatica: Lijdend voorwerp
  • Huiswerk nakijken +oefenen
  • Keuzeboek: uitleg + lezen
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

min. 3
Toetsen
  • Leestoets (maart)
  • Lijstertoets cijfers

Slide 3 - Tekstslide

4-10
Grammatica 1
Lijdend voorwerp

Slide 4 - Tekstslide

56
Lijdend voorwerp
Startopdracht H. 4 (p. 118-119)
a. De scheidsrechter krijgt ...
b. Het jongetje pakt ...
c. De kunstenaar fotografeerde ... 

Wat is het onderwerp van de zin?

Slide 5 - Tekstslide

56
Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp?
  • Het is een zinsdeel
  • Het is de persoon die iets ‘overkomt’
  • Het is voorwerp dat iets ‘ondergaat’.
  • Voorbeeld:
    Wij eten aardappels
    Ik lees de krant

Slide 6 - Tekstslide

65-68
Lijdend voorwerp

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
  1. Noteer onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
  2. Vraag: Wat/Wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
  3. Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp
  4. Voorbeeld:
    Wij eten aardappels > Wat  eten wij? > aardappels = lv
    Ik lees de krant > Wat lees ik? > de krant = lv

Slide 7 - Tekstslide

68-72
Lijdend voorwerp

Tip: 
Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (aan, achter, bij, in, langs, met, naast, onder, op, over, voor enzovoorts).

Voorbeeld:
Piet eet zijn brood aan de tafel.

Slide 8 - Tekstslide

68-72
Lijdend voorwerp oefenen

Oefenen
  • Opdracht 1 en 2 maken (p. 118-119)
  • 10 minuten
  • Werk in je schrift en in stilte
  • Daarna klassikaal nakijken

Slide 9 - Tekstslide

68-72
Lijdend voorwerp oefenen

Opdracht 1 (p. 118)
  • a.   Wie/wat lezen veel jongeren?
    > de spannende boeken van Carry Slee = lv
  • b. Wie/wat laat de presentator van deze talkshow (nooit) uitpraten? > zijn gasten = lv
  • c. Wie/wat laten mensen tatoeëren?
    > hun lichaam = lv

Slide 10 - Tekstslide

68-72
Lijdend voorwerp oefenen

Opdracht 1 (p. 118)
  • d. Wie/wat bevatten de meeste soorten koekjes?
    > te veel zout = lv
  • e. Wie/wat vonden Amerikaanse onderzoekers?
    > de eerste T-rexbotten = lv 
  • f. Wie/wat voerden de agenten af?
    > enkele demonstranten = lv

Slide 11 - Tekstslide

68-72
Lijdend voorwerp oefenen

Opdracht 2 (p. 119)
pv, ond, ww gez, lv
  • Die leuke broek heeft Moira bij Zara of H&M gekocht.
  • Soms rijdt mijn broer met zijn scooter door een rood verkeerslicht.
  • Welk reclamespotje heeft vorig jaar eigenlijk de Gouden Loekie gewonnen?
  • In deze scheurkalender kun je elke dag een leuk weetje lezen.
  • Apa Sherpa stond al 21 keer op de top van de Mount Everest.
  • Tot ontzetting van de toeschouwers schoot de voetballer de bal in het eigen doel

Slide 12 - Tekstslide

68-72
Grammatica 2
Naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Tekstslide

56
Naamwoordelijk gezegde
Zie Handout/print
Werkwoordelijk gezegde > wat iemand doet
Voorbeeld: Marie loopt naar onze school
ww gez = loopt

Naamwoordelijk gezegde > wat iemand is of wordt
Voorbeeld: Marie wordt lerares op onze school
nw gez = wordt lerares

Slide 14 - Tekstslide

68-72
Naamwoordelijk gezegde
Koppelwerkwoorden bij naamwoordelijk gezegde:
  • zijn
  • worden
  • blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Voorbeeld: Marie blijft lerares op onze school
nw gez = blijft lerares

Slide 15 - Tekstslide

68-72
Naamwoordelijk gezegde
Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
  1.  noteer pv en o
  2.  Staat er zijn/worden of koppelwerkwoord in de zin?
  3.  Zegt werkwoord dat iemand/iets is, wordt of blijft etc?
  4.  Vraag Wat pv + o + andere werkwoorden?
  5.  Antwoord = naamwoordelijk deel van het gezegde (nw deel)
  6.  Naamwoordelijk gezegde =
    pv + nw deel + andere werkwoorden

Slide 16 - Tekstslide

68-72
Naamwoordelijk gezegde
Voorbeeld
  • Na drie uur / in het zwembad  / waren  / de leerlingen van klas 1C / bekaf. 
  • pv = waren, o = de leerlingen van klas 1C
  • Wat waren de leerlingen van klas 1C?
  • bekaf = nw deel
  • nw gez = waren bekaf

Slide 17 - Tekstslide

68-72
Naamwoordelijk gezegde oefenen
Opdrachten handout (5, 1, 2, 3) maken
In de les of huiswerk

Slide 18 - Tekstslide

68-72
Keuzeboek
Uitleg laatste boekopdracht
Lezen (15 min)

Slide 19 - Tekstslide

42
Boekopdracht keuzeboek
  • Keuzeboek 11 titels ontbreken nog
  • Opdracht: juni
  • Boekdiscussie of boekenpitch
  • Verslagje schrijven
  • Alle cijfers fictiedossier gemiddeld = cijfer

Slide 20 - Tekstslide

42-45
Keuzeboek
Lezen (±15 min)

Slide 21 - Tekstslide

46-56
Afsluiting
Huiswerk maandag 16 mei
Naamwoordelijk gezegde:
opdrachten handout (5, 1, 2, 3) maken


Slide 22 - Tekstslide

74
Einde
  • Ruim je tafel op
  • Pak je spullen in
  • Wacht op je stoel tot de bel gaat
  • Fijne dag!

Slide 23 - Tekstslide

75